Zinsdelen 2

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: Zinsdelen
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Terugblik
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: Zinsdelen
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Terugblik
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

Welkom!
Telefoon in de bak.
Neem plaats.
Jas uit.
Op tafel: Werkboek Nederlands of laptop dicht en schrift
Tas op de grond.
Geen eten of drinken
timer
3:00

Slide 2 - Slide

Lezen!
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Lesdoel(en)
Aan het einde van deze les kan je:
- Het lijdend voorwerp in een zin vinden
- De zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp benoemen.

Slide 4 - Slide

Terugblik vorige jaar
Zinsdelen:
- Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp

Slide 5 - Slide

1.  Ik loop naar binnen.
2. Kom verder, het is druk!
3. Wij liepen naar binnen.
4. Ga even zitten, het duurt nog even!
5. Zara was vorige week aan het lopen.
6. Loop ik straks naar de stad?
7. Jullie zouden naar de stad kunnen lopen.
8. Loop maar naar de slaapkamer.
9. Jij en ik hadden gelopen naar de stad.
10. Sta op en loop weg!











Verdeel de zinnen in 2 groepen: 
timer
7:00

Slide 6 - Slide

Bedenk een naam voor groep 1
-  Ik loop naar binnen.
- Wij liepen naar binnen.
- Zara was vorige week aan het lopen.
- Loop ik straks naar de stad?
- Jullie zouden naar de stad kunnen lopen.
- Jij en ik hadden gelopen naar de stad.





Bedenk een naam voor groep 2
- Kom verder, het is druk!
- Ga even zitten, het duurt nog even!
- Loop maar naar de slaapkamer.
- Sta op en loop weg!

timer
2:00

Slide 7 - Slide

Zinnen met PV/WG/O
- Ik loop naar binnen.
- Wij liepen naar binnen.
- Zara was vorige week aan het lopen.
- Loop ik straks naar de stad?
- Jullie zouden naar de stad kunnen lopen.
- Jij en ik hadden gelopen naar de stad.
Zinnen met alleen PV/WG
- Kom verder, het is druk!
- Ga even zitten, het duurt nog even!
- Loop maar naar de slaapkamer.
- Sta op en loop weg!

Slide 8 - Slide

Bedenk zelf één zin die onder groep 1 past.
- Ik loop naar binnen.
- Wij liepen naar binnen.
- Zara was vorige week aan het lopen.
- Loop ik straks naar de stad?
- Jullie zouden naar de stad kunnen lopen.
- Jij en ik hadden gelopen naar de stad.
Bedenk zelf één zin die onder groep 2 past.
- Kom verder, het is druk!
- Ga even zitten, het duurt nog even!
- Loop maar naar de slaapkamer.
- Sta op en loop weg!

timer
2:00

Slide 9 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 10 - Open question

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde in een zin?

Slide 11 - Open question

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Video

Filmpje
Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
 Schrijf dit in stilte op. 
timer
2:00

Slide 14 - Slide

Lijdend voorwerp

De meeste zinnen bevatten een persoonsvorm, een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp.


Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp.

Met het lijdend voorwerp gebeurt iets,

het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.

Slide 15 - Slide

Lijdend voorwerp vinden
1. Zoek de persoonsvorm.
2. Zet zinsdeelstrepen.
3. Wat is het gezegde?
4. Wat is het onderwerp?
      Wie of wat + persoonsvorm.
5. Is er een lijdend voorwerp?
      Wie of wat + onderwerp + gezegde 

Slide 16 - Slide

Voorbeeld ontleden zinnen
Hij heeft een voetbal gevonden.

1. Persoonsvorm(pv): heeft
2. Zinsdeelstrepen zetten in de zin: Hij/heeft/een voetbal/gevonden.

3. Werkwoordelijk gezegde(wg): heeft gevonden
4. Onderwerp (o): hij
5. Lijdend voorwerp(lv): wie/wat + gezegde + onderwerp?
     Wie/wat heeft hij gevonden?: een voetbal

Het lijdend voorwerp is: een voetbal

Slide 17 - Slide

Begeleid oefenen
Wat: Oefenen met lijdend voorwerp
Hoe: tweetal werken
Hulp: Leertekst en docent
Tijd: 10 min
Uitkomst: Klassikaal zinnen bespreken
Klaar: Start par. 1.7 opdrachten maken

Slide 18 - Slide

Oefenen met lijdend voorwerp
- Ik heb dat mooie cadeau gegeven.
- Jada is gister op pad geweest.  
- Hij leert Franse woordjes.
- Oma leest een boek voor aan haar kleinkinderen.
- Roep jij haar voor het eten?
- Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen. 

Slide 19 - Slide

Zelfstandig werken
Par. 1.7 opdrachten 1 + 3 t/m 6 maken
timer
20:00

Slide 20 - Slide

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 21 - Quiz

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 22 - Quiz

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 23 - Quiz

Welke twee vragen kun je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 24 - Open question

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
nee
B
ja

Slide 25 - Quiz

Klopt dit?

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
nee
B
ja

Slide 26 - Quiz

Waar wil je nog uitleg over?
Exit ticket invullen...............

Slide 27 - Open question

Vooruitblik
HW: 
- Leertekst par. 1.7 lezen
- Par. 1.7 opdrachten 1 + 3 t/m 6 maken


Slide 28 - Slide