This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Verkeer
Slide 1 - Slide
Je kijkt zometeen steeds naar een plaatje, kijk goed want daarna volgt er een vraag!
Slide 2 - Slide
Wie heeft voorrang?
Slide 3 - Slide
Wie heeft voorrang?
A
groene pijl
B
blauwe pijl
Slide 4 - Quiz
Rechtdoor op dezelfde weg gaat voor!
Als de voorrangssituatie niet is geregeld via borden of strepen op de weg, dan gaat rechtdoor op dezelfde weg voor het verkeer dat afslaat.
Slide 5 - Slide
Wie gaat voor? Sem of Mika
Slide 6 - Slide
Wie gaat voor?
A
Sem
B
Mika
Slide 7 - Quiz
Op een zebrapad heb je altijd voorrang!
Slide 8 - Slide
Wie gaat voor? Roos of Sanne
Slide 9 - Slide
Wie gaat voor?
A
Roos
B
Sanne
Slide 10 - Quiz
Roos komt voor Sanne van rechts, dus heeft Roos voorrang!
Als voorrang niet geregeld is via borden dan heeft verkeer van rechts dat uit een verharde weg komt (dus zandpaden tellen niet mee) voorrang. Het maakt niet uit of het fietsers of auto's zijn.
Slide 11 - Slide
Wie heeft voorrang?
Slide 12 - Slide
Wie heeft voorrang?
A
De blauwe auto
B
De gele auto
Slide 13 - Quiz
Een korte bocht gaat voor een lange bocht
Slide 14 - Slide
Wie gaat er als laatst?
Slide 15 - Slide
Wie gaat er als laatst?
A
De auto
B
De motor
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Slide
Wat kan hij het beste doen?
A
Hij moet stoppen en blijven staan waar hij staat
B
Hij kan de vrachtwagen het beste links voorbij fietsen
C
Hij moet afstappen en over de stoep verder lopen
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Video
Wie gaat er als laatst?
Slide 20 - Slide
A
de rode auto
B
de man
C
de gele auto
D
de blauwe auto
Slide 21 - Quiz
Uitleg:
De gele auto mag eerst, hij rijdt op een voorrangsweg. De anderen staan voor de stopstreep.
De voetganger gaat rechtdoor op dezelfde weg.
De rode auto maakt de korte bocht.
De blauwe auto maakt de lange bocht en heeft allang voorrang
Uitleg:
De gele auto mag eerst, hij rijdt op een voorrangsweg. De anderen staan voor de stopstreep.
De voetganger gaat rechtdoor op dezelfde weg.
De rode auto maakt de korte bocht.
De blauwe auto maakt de lange bocht en heeft allang voorrang moeten geven aan de auto van rechts op de voorrangsweg.