Oefenvragen TH 1 Vertering BS 1 - 3


Een mug
Een bevruchte vrouwelijke mug heeft bloed nodig om eitjes te kunnen produceren.
- Welke stof in ons bloed is op dat moment de belangrijkste stof voor de vrouwelijke mug?
A
eiwitten
B
koolhydraten
C
mineralen
D
vetten
1 / 38
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Een mug
Een bevruchte vrouwelijke mug heeft bloed nodig om eitjes te kunnen produceren.
- Welke stof in ons bloed is op dat moment de belangrijkste stof voor de vrouwelijke mug?
A
eiwitten
B
koolhydraten
C
mineralen
D
vetten

Slide 1 - Quiz


Cholecystokinine

Welke organen in afbeelding 1 worden beïnvloed door het hormoon cholecystokinine?
A
1, 2, 3 en 4
B
1, 3 en 4
C
2 en 4
D
2, 3 en 4

Slide 2 - Quiz


Lactose-intolerantie
De meeste mensen op aarde kunnen melksuiker (lactose) niet verdragen. Zij krijgen van melk ernstige diarree. Veel Nederlandse mensen behoren tot de uitzonderingsgroep. Ook veel andere Noord- en West-Europeanen, blanke Amerikanen en mensen uit twee nomadenstammen in Afrika verdragen lactose wel. Hoe komt dat?
A
Hun dikke darm produceert darmsap dat lactose verteert.
B
Hun dikke-darmwand bevat transportenzymen die de lactose actief opnemen.
C
Hun dunne darm is ongevoelig voor lactose.
D
Hun dunne-darmsap bevat lactase, zodat lactose wordt verteerd.

Slide 3 - Quiz


Vertering bij een platworm
Afbeelding 3 stelt een dwarsdoorsnede voor van een platworm met onder andere de mond en een deel van het darmkanaal. Bij platwormen vindt zowel extra- als intracellulaire vertering plaats.
- In welke genummerde laag of lagen kunnen verteringsenzymen actief zijn? Leg je antwoord uit.

Slide 4 - Open question


Twee sporters
Anna doet aan wielrennen, haar vriendin Nouria aan gewichtheffen.
- Welke voedingsstof heeft Anna veel nodig in haar dieet?
- En welke voedingsstof heeft Nouria veel nodig? Leg je antwoord uit.

Slide 5 - Open question


Goed kauwen!
Tim beweert dat het belangrijk is om behalve rauwkost ook gekookt of gebakken voedsel grondig te kauwen. Hij voert daarvoor de volgende argumenten aan:

- Welk argument is of welke argumenten zijn juist?
A
Alle cellen worden kapot gekauwd.
B
Het oppervlak van het voedsel wordt sterk vergroot.
C
Het speeksel is het enige spijsverteringssap dat koolhydraten kan verteren.

Slide 6 - Quiz


Een beer in winterslaap
Als een beer in zijn hol in winterslaap is, dreigt de lichaamstemperatuur te dalen.
Door verbranding van in het lichaam opgeslagen voorraden wordt deze daling voorkomen.
- Welke stof wordt door de beer verbrand?
A
bruin vet
B
eiwit
C
glycogeen
D
wit vet

Slide 7 - Quiz


Speeksel in maag en slokdarm

Vanuit de mond komt het speeksel in de slokdarm en daarna via de maag in de twaalfvingerige darm.
- Werken de enzymen uit het speeksel in de slokdarm? Leg je antwoord uit.
- Werken de enzymen uit het speeksel in de twaalfvingerige darm? Leg je antwoord uit.

Slide 8 - Open question


Lintworm
Een lintworm is alleen in staat verteerd voedsel op te nemen en gebruikt dezelfde voedingsstoffen als de mens. Hij leeft als parasiet in het maag-darmstelsel van de mens.
- Wat is voor de lintworm – in verband met zijn voedselopname – de meest gunstige plaats in het spijsverteringsstelsel van de mens?
A
de dikke darm
B
de dunne darm
C
de maag
D
de twaalfvingerige darm

Slide 9 - Quiz


Darmbacteriën
Mensen leven samen met erg veel micro-organismen. Die bevinden zich op onze huid, maar vooral in onze darmen: dit wordt de darmflora of het darmmicrobioom genoemd. Bij een deel van de mensen bevindt zich in de darmflora een groep micro-organismen die methanogenen heten. Methanogenen produceren het gas methaan (CH4) en water uit koolstofdioxide en waterstofgas. Methanogenen dragen bij aan reacties in de darmen die voor een goede darmgezondheid zorgen.
- In welk darmgedeelte bevinden zich de meeste bacteriën?

Slide 10 - Open question


Zuidpoolervaringen
Tussen november 1992 en februari 1993 doorkruisten de Engelsen Ranulph Fiennes en Mike Stroud Antarctica. Zij droegen zelf al hun materiaal en hun voedsel. Zij zochten een antwoord op de vraag waar de grens ligt van wat menselijk mogelijk is.
Onder normale omstandigheden heeft een volwassen man per dag gemiddeld 10 640 kJ nodig. Fiennes en Stroud namen dagelijks 21 338 kJ op. Desondanks verloren ze beiden meer dan 20 kg lichaamsgewicht.
- Leg uit waarom beide mannen zoveel extra kJ moesten opnemen.

Slide 11 - Open question


Om te onderzoeken of iemand lactose kan verteren (en dus lactosetolerant is) of niet (en dus lactose-intolerant is), wordt een hoeveelheid lactose via de mond toegediend. Daarna wordt enkele malen het bloedsuikergehalte gemeten. Zulke metingen worden ook gedaan na toediening van een hoeveelheid sacharose (rietsuiker). In afbeelding 2 zie je het resultaat van zulke metingen.
- Van welke suiker wordt hier de concentratie in het bloed bepaald?
- En welke persoon is blijkbaar lactosetolerant?

Slide 12 - Open question


De ziekte van Hirsprung
Sommige kinderen worden geboren met de ziekte van Hirsprung. Bij hen werkt een deel van de darmen niet goed. In afbeelding 4 is de buikholte van zo'n kind getekend.

- Welk deel van het spijsverteringskanaal is in de afbeelding groter dan normaal?

Slide 13 - Open question

Juist of onjuist?
Gal bevat verteringsenzymen.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Trypsine is een enzym dat eiwitten afbreekt. Sommige mensen hebben een aandoening waardoor ze te weinig trypsine aanmaken. Wat is het gevolg van deze ziekte?
A
Er worden te weinig eiwitten opgenomen
B
Er worden te veel eiwitten opgenomen

Slide 15 - Quiz

Hieronder worden vier beweringen gedaan over de dikke darm in het lichaam van de mens. Slechts één bewering is juist.
Welke van de onderstaande beweringen over de dikke darm is juist?

A
in de dikke darm begint het emulgeren van vetten
B
in de dikke darm begint het verteren van koolhydraten
C
door de wand van de dikke darm wordt water in het bloed opgenomen
D
door de wand van de dikke darm worden verteringsenzymen gevormd

Slide 16 - Quiz

Welk hormoon speelt geen rol bij de vertering van voedsingsstoffen?
A
gastrine
B
secretine
C
insuline
D
cholecystokinine

Slide 17 - Quiz

Pepsinogeen wordt in de maag zelf omgezet in actief pepsine. Waarom daar pas?
A
Het heeft geen functie in de maagwand
B
Er zijn geen eiwitten in de maagwand
C
Anders maakt het cellen van de maag stuk

Slide 18 - Quiz

De optimum pH voor het enzym trypsine is (Binas 82E)
A
pH= 5,0
B
pH= 7,0
C
pH=8,5
D
pH=9,0

Slide 19 - Quiz

Iemand eet een boterham. Van welke voedingsstof begint de vertering door verteringsenzymen al tijdens het kauwen?
A
van zetmeel
B
van eiwitten
C
van vetten
D
van glucose

Slide 20 - Quiz

het molecuul uit de afbeelding behoort tot de ...
A
sachariden
B
peptiden
C
lipiden

Slide 21 - Quiz

Wat wordt er door peptidasen verteerd?
A
eiwitten
B
peptase
C
aminozuren
D
polypeptiden

Slide 22 - Quiz

In de alvleesklier worden verteringsenzymen gemaakt en uit de cel getransporteerd. Enzymen zijn eiwitten. Welke organellen zijn dus veel aanwezig in de cellen van de alvleesklier?
A
mitochondriën
B
E.R. en ribosomen
C
ribosomen
D
lysosomen

Slide 23 - Quiz

in de maag van de mens vindt met behulp van het enzym pepsine vertering plaats. Wanneer het voedsel in de 12vingerige darm terecht komt stopt de werking van pepsine. Hoe komt dit?
A
de temperatuur is er hoger hierdoor wordt pepsine onwerkzaam
B
De ph is anders hierdoor wordt pepsine onwerkzaam
C
de toevoeging van gal maakt pepsine onwerkbaar.
D
andere enzymen nemen de vertering over.

Slide 24 - Quiz

Zie de afb. hiernaast van een structuurformule. Dit is
1. ............
Uit de vertering hiervan ontstaat 2.........+.........


A
1. maltose 2. glucose en glucose
B
1. sacharose 2. glucose en fructose
C
1. lactose 2. glucose en galactose
D
1. sacharose 2. glucose en ribose

Slide 25 - Quiz

Wat is het substraat waarop amylase inwerkt?
A
vetten
B
zetmeel
C
eiwitten
D
glycogeen

Slide 26 - Quiz

Welk enzym wordt geactiveerd in de maag en door wat?
A
Pepsinogeen + pepsine = peptidase
B
Pepsinogeen + HCl = trypsine
C
Pepsinogeen + HCl = peptidase
D
Pepsinogeen + HCl = pepsine

Slide 27 - Quiz

4. Bekijk de afb. Welk enzym kan worden voorgesteld door
P en welk stof door S?
A
P=amylase, S=glucose
B
P=amylase, S=maltose
C
P=peptidase, S=aminozuur
D
P=peptidase, S=dipeptide

Slide 28 - Quiz

het molecuul uit de afbeelding behoort tot de ...
A
sachariden
B
peptiden
C
lipiden

Slide 29 - Quiz

GEEN functie van maagsap is
A
omzetting pepsinogeen in pepsine
B
bacteriën doden
C
vergroten oppervlakte van de voedselmassa
D
beschermen maagwand

Slide 30 - Quiz

In de mond verteert het enzym amylase zetmeel. Werkt amylase uit speeksel in de maag nog door? Waarom wel/niet?
A
Wel, want er is nog genoeg zetmeel over
B
Niet, want de temperatuur in de maag is te hoog
C
Niet, want de pH in de maag is te laag

Slide 31 - Quiz

Welk enzym heb je nodig om DNA te verteren tot nucleotiden? 82 E.
A
nucleasen
B
nucleosidase
C
nucleotidase
D
DNAse

Slide 32 - Quiz

5. Door cellen in de wand van 12ving.darm wordt het hormoon cholecystokinine (CC) afgescheiden, zodra vetten en gedeeltelijk verteerd voedsel uit de maag in de 12ving.darm komen. Cholecystokinine beïnvloedt de afgifte van gal door galblaas en afgifte enzymen door alveesklier. Remt of stimuleert cholecystokinine dit?
A
CC remt zowel afgifte gal als afgifte enzymen door alvleesklier
B
CC remt afgifte gal en stimuleert afgifte enzymen door alvleesklier
C
CC stimuleert afgifte gal en remt afgifte enzymen door alvleesklier
D
CC stimuleert zowel afgifte gal als afgifte enzymen door alvleesklier

Slide 33 - Quiz

In dit experiment wordt
maltose gevormd uit zetmeel.
Waardoor neemt de snelheid
van de vorming af na 55 graden??
A
de hoeveelheid zetmeel raakt op
B
de hoge temperatuur zorgt voor denaturatie van de enzymen
C
de hoeveelheid gevormde maltose wordt te hoog
D
de snelheid van enzymen neemt af bij hoge temperatuur

Slide 34 - Quiz

Verteringssappen worden gemaakt in verteringsklieren langs het verteringskanaal, zoals:
‒ darmsapklier;
‒ lever;
‒ maagsapklier;
‒ speekselklier.
In welke volgorde liggen deze verteringsklieren langs het verteringskanaal?

A
Maagsapklier – darmsapklier – speekselklier – lever
B
Maagsapklier – lever – darmsapklier – speekselklier.
C
Speekselklier – darmsapklier – maagsapklier – lever.
D
Speekselklier – maagsapklier – lever – darmsapklier.

Slide 35 - Quiz

Welk verteringssap heeft geen verteringsenzymen?
A
Speeksel
B
Maagsap
C
Gal
D
Darmsap

Slide 36 - Quiz

Welk enzym zal werkzaam zijn in je maag?
A
Pepsine
B
Trypsine
C
Beiden
D
Geen van beiden

Slide 37 - Quiz

Het eindproduct van de vertering van zetmeel is
A
amylose
B
maltose
C
glucose
D
lactose

Slide 38 - Quiz