1.7 grammatica

Lezen
timer
10:00
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:

Ik kan de persoonsvorm benoemen
Ik kan het onderwerp benoemen
Ik kan een zin in zinsdelen verdelen

Dit heet redekundig ontleden

Slide 2 - Slide

groepjes maken
Hoe ging opdracht 1 ?
geef aan in welke groep je wilt
*       ik heb weinig hulp nodig, ik snap het meeste wel
**     ik snap een deel wel en een deel nog niet zo goed, ik kan af            en toe hulp gebruiken
***   ik vind het nog lastig, ik kan veel hulp gebruiken

Slide 3 - Slide

hoe gaat deze les?
*      je kunt aan de slag met opdracht 1a, 2,3,5,6,
7, 8, 9, 11, 12, 13 ,          15, 16 en 18 van 1.7,  overhoor jezelf 1.7,   test jezelf van 1.7,                   versterk jezelf
**    sluit aan bij het deel dat je lastig vindt, verder kun je met de           opdrachten verder (zie * ster)
***  we gaan samen de theorie bekijken en oefenen


Slide 4 - Slide

Wat is ook alweer de persoonsvorm?
En hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 5 - Open question

persoonsvorm
Wat raar, er zit het woord persoon in maar het heeft niets met een persoon te maken.

De pv:
• is bijna altijd één woord;
• is een vorm van het werkwoord;
staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen);
• staat in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd (dans – danste).


Slide 6 - Slide

Hoe vind je de pv?

de zin in een andere tijd zetten: van tegenwoordige tijd naar verleden tijd of andersom: 
De leerling komt niet op tijd → De leerling kwam niet op tijd.
Het werkwoord dat verandert, is de pv. Dit heet de tijdproef.

Slide 7 - Slide

Hoe vind je de pv nog meer?
Verander de zin van enkelvoud naar meervoud:
 het meisje fietst naar school
de meisjes fietsen naar school
Het werkwoord dat verandert, is de pv.

Slide 8 - Slide

Ken je nog een manier?
Maak een vraagzin, de pv komt vooraan.

voorbeeld:
Jaap gaat morgen naar school.
Gaat Jaap morgen naar school? ( de pv komt vooraan)
maar let op bij zinnen die al een vraag zijn!

Slide 9 - Slide

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.

A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
- Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt
D
avondvierdaagse

Slide 11 - Quiz

Wat is de pv in de volgende zin
De verkoper verkoop lekkere appels.
A
De verkoper
B
Verkoopt
C
Lekkere
D
Appels

Slide 12 - Quiz

zinsdeel
Onderdeel van een zin dat kan bestaan uit één woord of een paar woorden die bij elkaar horen.

Slide 13 - Slide

Zinnen kun je verdelen in zinsdelen. 
Een voorbeeld van een zinsdeel is de persoonsvorm of het onderwerp.
Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit meer woorden.

Slide 14 - Slide

zinsdeelstrepen
Strepen die je tussen zinsdelen zet om ze te benoemen.

voorbeeld:
De docent | vertelt | elke dag | een verhaal.
Deze zin bestaat uit vier zinsdelen.

Dit is erg belangrijk om een zin goed te kunnen ontleden

Slide 15 - Slide

4

Slide 16 - Video

00:24
verdeel de zin in zinsdelen:
de beer loopt in het bos
(zet een streepje tussen de delen)

Slide 17 - Open question

00:55
verdeel de zin in zinsdelen:
De kat ligt op de stoel
zet streepjes tussen de zinsdelen

Slide 18 - Open question

01:40
wie doet er hier iets in de zin:
Henkie eet graag een appel?

Slide 19 - Open question

01:49
Wie doet iets in deze zin?
Een appel eet graag Henkie.

Slide 20 - Open question

Wat is ook alweer het onderwerp en hoe vind je dat?

Slide 21 - Open question

onderwerp
Het onderwerp (o) geeft aan wie of wat iets doet.
We zeggen ook wel: het is de hoofdrolspeler van de zin.

Slide 22 - Slide

Hoe vind je het onderwerp?
Het onderwerp is wie iets doet of wat iets doet

Je stelt de vraag wie ( of wat) + pv.

Slide 23 - Slide

even oefenen

Slide 24 - Slide

Wat is het onderwerp:

Klas 1P leert het onderwerp vinden.
A
Klas 1
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 25 - Quiz

Groep 7/8 leert het onderwerp vinden.

Wat is het onderwerp?
A
groep 7/8
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 26 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Zij vinden het erg lelijk.
A
vinden
B
het
C
erg lelijk
D
zij

Slide 27 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Klas TH1A leert het onderwerp vinden.
A
Klas TH1A
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 28 - Quiz

uitlegfilmpje persoonsvorm en onderwerp

In talent zit ook een uitlegfilmje dat je kunt bekijken.

Hier nog een extra filmpje met uitleg voor als je het nog lastig vindt.

Slide 29 - Slide

0

Slide 30 - Video

Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:

Ik kan een zin in zinsdelen verdelen
Ik kan de persoonsvorm benoemen
Ik kan het onderwerp benoemen

Om deze doelen te bereiken ga je oefenen met de volgende opdrachten:

Slide 31 - Slide

huiswerk
maak van 1.7 opdracht 1a, 2,3,5,6,
ben je klaar dan kun je verder met
7, 8, 9, 11,  12, 13 , 15, 16 en 18 van 1.7 ( grammatica)
als je klaar bent met alle opdrachten dan vul je overhoor jezelf 1.7 in.
Daarna maak je test jezelf van 1.7 
misschien moet je oefenen met versterk jezelf

Slide 32 - Slide