1.7 grammatica

Welkom in deze les!




Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar





Geen telefoon         Laptop dicht
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom in deze les!




Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar





Geen telefoon         Laptop dicht

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:

Ik kan de persoonsvorm benoemen
Ik kan het onderwerp benoemen
Ik kan een zin in zinsdelen verdelen

Dit heet redekundig ontleden

Slide 3 - Slide

Wat is een zinsdeel?

Slide 4 - Open question

zinsdeel
Onderdeel van een zin die kan bestaan uit één woord of een paar woorden die bij elkaar horen.

Dat gaan we even oefenen met een opdracht.

Slide 5 - Slide

Zinnen kun je verdelen in zinsdelen. 
Een voorbeeld van een zinsdeel is de persoonsvorm of het onderwerp.
Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit meer woorden.

Slide 6 - Slide

zinsdeelstrepen
Strepen die je tussen zinsdelen zet om ze te benoemen.

voorbeeld:
De docent | vertelt | elke dag | een verhaal.
Deze zin bestaat uit vier zinsdelen.

Dit is erg belangrijk om een zin goed te kunnen ontleden

Slide 7 - Slide

4

Slide 8 - Video

zinsdelen heb je nodig!
Met de zinsdelen kun je de delen ook benoemen!

Slide 9 - Slide

00:24
verdeel de zin in zinsdelen:
de beer loopt in het bos
(zet een streepje tussen de delen)

Slide 10 - Open question

00:55
verdeel de zin in zinsdelen:
De kat ligt op de stoel
zet streepjes tussen de zinsdelen

Slide 11 - Open question

01:40
wie doet er hier iets in de zin:
Henkie eet graag een appel.

Slide 12 - Open question

01:49
Wie doet iets in deze zin?
Een appel eet graag Henkie.

Slide 13 - Open question

Wat is ook alweer de persoonsvorm?
En hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 14 - Open question

persoonsvorm
Wat raar, er zit het woord persoon in maar het heeft niets met een persoon te maken.

De pv:
• is bijna altijd één woord;
• is een vorm van het werkwoord;
staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen);
• staat in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd (dans – danste).


Slide 15 - Slide

Hoe vind je de pv?

de zin in een andere tijd zetten: van tegenwoordige tijd naar verleden tijd of andersom: 
De leerling komt niet op tijd → De leerling kwam niet op tijd.
Het werkwoord dat verandert, is de pv. Dit heet de tijdproef.

Slide 16 - Slide

Hoe vind je de pv nog meer?
Verander de zin van enkelvoud naar meervoud:
 het meisje fietst naar school
de meisjes fietsen naar school
Het werkwoord dat verandert, is de pv.

Slide 17 - Slide

Ken je nog een manier?
Maak een vraagzin, de pv komt vooraan.

voorbeeld:
Jaap gaat morgen naar school.
Gaat Jaap morgen naar school? ( de pv komt vooraan)
maar let op bij zinnen die al een vraag zijn!

Slide 18 - Slide

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.

A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 19 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
- Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt
D
avondvierdaagse

Slide 20 - Quiz

Wat is de pv in de volgende zin
De verkoper verkoopt lekkere appels.
A
De verkoper
B
Verkoopt
C
Lekkere
D
Appels

Slide 21 - Quiz

Welkom in deze les!

Leg je lesboek open bij 1.7 opdracht 11 blz 52

of zoek je huiswerk op op je laptop: 1.7 opdracht 11
huiswerk klaarleggen




Geen telefoon       

Slide 22 - Slide

Wat is ook alweer het onderwerp en hoe vind je dat?

Slide 23 - Open question

onderwerp
Het onderwerp (o) geeft aan wie of wat iets doet.
We zeggen ook wel: het is de hoofdrolspeler van de zin.

Slide 24 - Slide

Hoe vind je het onderwerp?
Het onderwerp is wie iets doet of wat iets doet

Je stelt de vraag wie ( of wat) + pv.

Slide 25 - Slide

even oefenen

Slide 26 - Slide

Wat is het onderwerp:

Klas 1P leert het onderwerp vinden.
A
Klas 1
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 27 - Quiz

Groep 7/8 leert het onderwerp vinden.

Wat is het onderwerp?
A
groep 7/8
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 28 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Zij vinden het erg lelijk.
A
vinden
B
het
C
erg lelijk
D
zij

Slide 29 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Klas TH1A leert het onderwerp vinden.
A
Klas TH1A
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 30 - Quiz

uitlegfilmpje persoonsvorm en onderwerp

In talent zit ook een uitlegfilmje dat je kunt bekijken.

Hier nog een extra filmpje met uitleg voor als je het nog lastig vindt.

Slide 31 - Slide

0

Slide 32 - Video

Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:

Ik kan een zin in zinsdelen verdelen
Ik kan de persoonsvorm benoemen
Ik kan het onderwerp benoemen

Om deze doelen te bereiken ga je oefenen met de volgende opdrachten:

Slide 33 - Slide