6.4 + 6.5 Aanpassingen bij dieren en planten

6.4 + 6.5 
Aanpassingen bij dieren en planten
1 / 41
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

6.4 + 6.5 
Aanpassingen bij dieren en planten

Slide 1 - Slide

Terugblik leerdoelen 6.3
  • Je weet waar de populatiegrootte van afhankelijk is
  • Je kunt voorbeelden van (on-)gunstige biotische factoren voor een populatie noemen
  • Je kunt voorbeelden van (on-)gunstige abiotische factoren voor een populatie noemen
  • Je weet wat het biologisch evenwicht is

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Je bent een haai en er zijn heel veel prooidieren.
A
Gunstige biotische factor
B
Ongunstige biotische factor
C
Gunstige abiotische factor
D
Ongunstige abiotische factor

Slide 4 - Quiz

Je bent een kikker en het is een erg droge zomer
A
Gunstige biotische factor
B
Ongunstige biotische factor
C
Gunstige abiotische factor
D
Ongunstige abiotische factor

Slide 5 - Quiz

Het coronavirus voor de mens
A
Gunstige biotische factor
B
Ongunstige biotische factor
C
Gunstige abiotische factor
D
Ongunstige abiotische factor

Slide 6 - Quiz

Je bent een boom en wordt door een lawine omgeknakt
A
Gunstige biotische factor
B
Ongunstige biotische factor
C
Gunstige abiotische factor
D
Ongunstige abiotische factor

Slide 7 - Quiz

Je bent een konijn en door een virus sterven er veel vossen
A
Gunstige biotische factor
B
Ongunstige biotische factor
C
Gunstige abiotische factor
D
Ongunstige abiotische factor

Slide 8 - Quiz

Je bent een plant en hebt net verse potgrond gekregen
A
Gunstige biotische factor
B
Ongunstige biotische factor
C
Gunstige abiotische factor
D
Ongunstige abiotische factor

Slide 9 - Quiz

Hoe noemen we het schommelen van de populatiegrootte?
A
Biologisch evenwicht
B
Uitsterven en bijkomen
C
Roofdier en prooidier
D
Biotische en abiotische factoren

Slide 10 - Quiz

Leerdoelen 6.4 + 6.5
6.4
  • Je kunt aanpassingen bij dieren aan het milieu waarin ze leven beschrijven
  • Je kunt aanpassingen bij dieren aan hun voedsel benoemen

6.5
  • Je kunt aanpassingen noemen aan de lage temperatuur in de winter
  • Je kunt aanpassingen noemen aan leven in een vochtig of droog milieu
  • Je kunt aanpassingen noemen van waterplanten
  • Je kunt aanpassingen noemen aan de hoeveelheid licht


Slide 11 - Slide

Welke aanpassingen hebben haaien?

Slide 12 - Mind map

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Hoe heeft de poolvos zich aangepast aan zijn omgeving?
A
kleur vacht valt niet op in de omgeving
B
hij kan heel erg goed sluipen
C
zachte vacht zorgt voor warmte
D
kleine oren daardoor minder verlies van warmte

Slide 19 - Quiz

Hoe raakt de woestijnvos zijn warmte kwijt?
A
doordat hij wit is
B
doordat hij hele grote oren heeft
C
door hard te rennen

Slide 20 - Quiz

Hoe komt het dat dieren in het water zo ontzettend groot kunnen zijn?
A
ze hebben veel te eten
B
het water draagt hen
C
ze hebben hele grote botten

Slide 21 - Quiz

Hoe ademen vissen?
A
door longen
B
door kieuwen

Slide 22 - Quiz

Waarom hebben olifanten zulke stevige poten?
A
kunnen ze harder rennen
B
kunnen ze beter trappen
C
om hun zware skelet te kunnen dragen

Slide 23 - Quiz

Waar horen honden bij?
A
topgangers
B
teengangers
C
zoolgangers

Slide 24 - Quiz

Waar hoort een hert bij?
A
zoolgangers
B
teengangers
C
hoefgangers/topgangers

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Wat is/zijn aanpassingen bij planten om uitdroging te voorkomen?
A
Grote, platte bladeren
B
Kleine, dikke bladeren
C
een klein wortelstelsel
D
een groot wortelstelsel

Slide 32 - Quiz

Bij paardenbloemen sterven bovengrondse delen af in de winter.
Waar is dit een voorbeeld van?
A
aanpassing van plant aan het licht
B
aanpassing van plant aan de temperatuur
C
aanpassing van plant aan water

Slide 33 - Quiz

Zonplanten hebben weinig licht nodig
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quiz

Schaduwplanten komen voor als bodembedekking
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quiz

Waarom bloeien sommige schaduwplanten in het voorjaar?
A
Omdat het dan lekker warm is
B
Omdat de bomenbladeren de zon dan nog niet tegenhouden
C
Iedere plant bloeit in het voorjaar

Slide 36 - Quiz

In een vochtig milieu hebben planten
A
grote bladeren, klein wortelstelsel
B
kleine dikke bladeren, een groot wortelstelsel

Slide 37 - Quiz

Wat zijn voorjaarsbloeiers?
A
Zonplanten die in het voorjaar groeien
B
Kamerplanten die in het voorjaar bloeien
C
Schaduwplanten die in het voorjaar groeien
D
Schaduwplanten die in het voorjaar groeien

Slide 38 - Quiz

Noem 3 manieren hoe planten hun zaden kunnen verspreiden.

Slide 39 - Open question

Terugblik leerdoelen 6.4 + 6.5
6.4
  • Je kunt aanpassingen bij dieren aan het milieu waarin ze leven beschrijven
  • Je kunt aanpassingen bij dieren aan hun voedsel benoemen

6.5
  • Je kunt aanpassingen noemen aan de lage temperatuur in de winter
  • Je kunt aanpassingen noemen aan leven in een vochtig of droog milieu
  • Je kunt aanpassingen noemen van waterplanten
  • Je kunt aanpassingen noemen aan de hoeveelheid licht


Slide 40 - Slide

Huiswerk 16 mei
BB: 6.4 + 6.5 Blz. 100 t/m 113, opdr. 19 t/m 28
KB: 6.4 + 6.5 TB blz. 69 t/m 75, WB blz. 44 t/m 49, opdr. 15 t/m 22

Dinsdag 23 mei TOETS hoofdstuk 6!
BB 6.1 t/m 6.5
KB 6.1 t/m 6.5

Slide 41 - Slide