Periode 1. Les 1 Ethiek en moraal




Ethiek en moraal

Les 1: Ethiek en moraal
1 / 30
next
Slide 1: Slide
GodsdienstMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson




Ethiek en moraal

Les 1: Ethiek en moraal

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
  • Je bent instaat om aan te geven wat ethiek inhoudt.
  • Je weet welke methoden er zijn om ethiek te bedrijven.
  • Je kent het verschil tussen intrinsieke waarden en instrumentele waarden.
  • Je kent de belangrijke (basis) termen die worden gebruikt bij ethiek.
  • Je kunt aangeven wat het verschil is tussen persoonlijk en gemeenschappelijk moraal.
  • Je weet wat cultuurrelativisme inhoudt.
  • Je bent instaat om uit te leggen wat universeel moraal betekent.
  • Je bent instaat om de belangrijkste verschillen tussen christelijke ethiek en wijsgerige ethiek te benoemen.  

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Hoe bepaal jij of iets goed of fout is?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Ethische en filosofische vragen
Ethische en filosofische vragen
Nadenken over goed en kwaad door kritische vragen te stellen.

1
Geen uitspraken met zekerheid, argumentatie is belangrijk

2
Geen pasklare antwoorden.

3
Op zoek naar nieuwe perspectieven.
4

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Belangrijke termen
Moraal: geheel van normen en waarden.

4
Norm: gedragsregel.

1
Waarde: ideaal. (materieel /immaterieel)

2
Normen komen voort uit waarden.

3
Deugd: karaktereigenschappen die we waarderen.
5

Slide 5 - Slide

This item has no instructions






Waarden die op zich zelf belangrijk zijn.

Intrinsieke waarden
Waarden die op zich zelf belangrijk zijn.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions



Wat is geen intrinsieke waarde?
A
liefde
B
geld
C
goedheid
D
vriendelijkheid

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Instrumentele waarden
    Waarden die nodig zijn om intrinsieke waarden te bereiken.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions



Wat is een norm?
A
Hetzelfde als een waarde
B
Een karaktereigenschap
C
Een deugd.
D
Een gedragsregel.

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions



Wat is een deugd?
A
Hetzelfde als een norm
B
Een positief karaktereigenschap
C
Een kind dat niet luistert
D
Een gedragsregel

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Komt tot uiting in de grondwet.
2
Normen en waarden van een samenleving.
1
Gemeenschappelijk moraal:

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Nieuwe normen en waarden vanwege veranderingen in de maatschappij.
Nieuwe normen en waarden:

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Noem een aantal voorbeelden van normen en waarden die veranderd zijn in de loop der jaren of nieuw zijn.

Slide 13 - Mind map

This item has no instructions

WAT
HAND?
IS 
HIER 
AAN DE 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions


Wat is hier aan de hand?

Slide 15 - Open question

In deze slide hoeven de leerlingen alleen deze vraag te beantwoorden. Hun interpretaties/vragen/reacties komen aan bod in de volgende slides/bij de volgende vragen.

Klik op de afbeelding om deze beeldvullend te tonen.



Hoe denk jij hierover? 
(onderbouw je mening).

Slide 16 - Open question

In deze slide hoeven de leerlingen alleen deze vraag te beantwoorden. Hun interpretaties/vragen/reacties komen aan bod in de volgende slides/bij de volgende vragen.

Klik op de afbeelding om deze beeldvullend te tonen.


Slide 17 - Video

This item has no instructions

  • Lesbisch
  • Gay
  • Biseksueel
  • Transgender
  • Queer: een parapluterm om je af te zetten tegen 'hokjes-denken'.
LGBTQIAP

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

  • Intersekse: mensen met zowel mannelijke als vrouwelijke lichaamskenmerken
  • Aseksueel: mensen zonder behoefte aan seks. 
  • Panseksueel: mensen die niet vallen op geslacht, maar op karakter of persoonlijkheid.
Gender neutraal

Slide 19 - Slide

This item has no instructions


Tegen welke problemen zou je kunnen aanlopen als een kleedkamer open is voor mensen van alle genders?

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Normen en waarden van een groep of persoon.

1
Kan botsen met gemeenschappelijk moraal.

2
Persoonlijk moraal

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Hoe ga je ethisch te werk?
Prescriptieve ethiek (voorschrijvend)
Descriptieve ethiek (beschrijvend) / wetenschap

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Wanneer is een onderwerp ethisch?
medische aspecten

1
economische aspecten

3
juridische aspecten

2
ethische aspecten

4
Ligt dus aan de invalshoek (optiek)

Slide 23 - Slide

This item has no instructions


Cultuurrelativisme: eigen normen en waarden niet opleggen aan andere culturen; want je moet tolerant zijn.

Waarom is dit in strijd met zichzelf?

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

  • Elk mens is door God gewild.
  • God heeft een bepaald doel met jouw leven.
  • Je bent er niet voor niks.
Christelijke ethiek
Normen en waarden veranderen bijna niet.
Want God verandert niet.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wijsgerige ethiek
Wijsgerige ethiek
Normen en waarden veranderen.
3
Product van evolutie
2
Mens als uitgangspunt.
1

Slide 26 - Slide

This item has no instructions


Universalisme 
(universeel moraal)
: bepaalde normen en waarden zijn altijd en overal geldend.
Is er universeel moraal mogelijk (zonder God)? Leg je antwoord uit.

Slide 27 - Open question

This item has no instructions




Welke uitspraak is de beste?
A
Het gaat bij ethiek over je eigen mening
B
Het gaat bij ethiek over het filosofisch benaderen van een vraag over goed en kwaad
C
Het gaat bij ethiek over waar en niet waar.
D
Het gaat bij ethiek over belangrijk en onbelangrijk.

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions



Korte Herhaling
Wat is Ethiek?
A
Leer van het goede/juiste handelen
B
Leer van het menselijk handelen
C
Leer van het leven
D
Leer van de vrije wil

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Zijn de leerdoelen behaald?
  • Ik ben instaat om aan te geven wat ethiek inhoudt.
  • Ik weet welke methoden er zijn om ethiek te bedrijven.
  • Ik ken het verschil tussen intrinsieke waarden en instrumentele waarden.
  • Ik kan de belangrijke (basis) termen benoemen die worden gebruikt bij ethiek.
  • Ik kan aangeven wat het verschil is tussen persoonlijk en gemeenschappelijk moraal.
  • Ik weet wat cultuurrelativisme inhoudt.
  • Ik ben instaat om uit te leggen wat universeel moraal betekent.
  • Ik ben instaat om de belangrijkste verschillen tussen christelijke ethiek en wijsgerige ethiek te benoemen. 

Slide 30 - Slide

This item has no instructions