2HV-week 2+3 Per. 1

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 2

Kennst du schon ein paar Wörter aus der Wörterliste A+B?

benutzen

1. gekleurd
2. gebruiken

der Satz

1. de zin
2. de naam

arbeiten

1. werken
2. aanvinken

die Ferien

1. de plattegrond
2. de vakantie

Hoe antwoord je op deze vraag?
Wie geht es dir?

maar

1. aber
2. und

populair

1. bedeuten
2. beliebt

de opdracht

1. die aufgabe
2. der Aufdracht
3. die Aufgabe

in de buurt

1. Die Hauptstadt
2. in der Nähe

helpen

1. helfen
2. heissen

toll

1. dol
2. geweldig

jedes Jahr

1. welk jaar?
2. elk jaar
3. het jaar

es gibt

1. het geeft
2. het is
3. er is / er zijn

docs.google.com

 Workshop Fragewörter und Zahlen von 1 bis 20 

Leerdoelen

Ik ken de 7 vraagwoorden.

Ik ken de getallen tot 20.

Welche Fragewörter kennst du im Niederländischen?

Fragewörter = vraagwoorden

• In het Duits beginnen ze met een W
  
•  Het vraagwoord staat aan het begin van de zin 

Diese 7 Fragewörter musst du kennen!

Warum bist du in Amersfoort? - ... ben je in Amersfoort?

Wer bist du? - ... ben jij?

Wie alt bist du? - ... oud ben jij?

Wo wohnst du?- ... woon jij?

Woher kommst du? - ... kom jij vandaan?

Was ist dein Lieblingsessen? - ... is jouw lievelingseten?

Wohin gehst du? - ... ga je naartoe?

Wer

Wie

Was

Warum

Woher

Wo

Wohin

Wie

Waar vandaan

Waarom

Waar

Wat

Hoe

Waarheen/ waarnaartoe

Die Zahlen = de getallen

In de planner zie je twee linkjes staan met extra uitleg en een liedje.

Schrijf de getallen in letters.
Wie alt bist du?
Ich bin ... Jahre alt.

Was ist deine Glückszahl?

Hoofdletters
Waar schrijven we in het NL allemaal een hoofdletter?

Hoofdletters basis in het Duits

- Hetzelfde als in het NL

+

- Elk zelfstandig naamwoord, dus elk woord met de, het, een

--> de tafel - der Tisch

--> het huis - das Haus

Welke zin is juist geschreven?

1. der mann heißt jos.
2. Der mann heißt Jos.
3. Der Mann heißt jos.
4. Der Mann heißt Jos.

Welke zin is juist geschreven?

1. Das Kind kommt aus deutschland.
2. Das kind kommt aus Deutschland.
3. Das Kind kommt aus Deutschland.

Welke zin is juist geschreven?

1. Die Frau wohnt in den Niederlanden in einem Haus mit ihrem Hund.
2. Die frau wohnt in den Niederlanden in einem haus mit ihrem hund.
3. Die frau wohnt in den niederlanden in einem haus mit ihrem hund.

Als laatste ...

Pak in je boek opdracht I39

Luister naar de getallen en probeer mee te tekenen. Welk dier hangt er in het Duitse parlement aan de muur?