This lesson contains 22 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
3.3. Kijk op cijfers (KGT)
Slide 1 - Slide
Terugblik
Slide 2 - Slide
Gatentekst
De 1) _______ is de totale opbrengst van de verkochte producten of diensten. Daarnaast heeft een bedrijf te maken met de 2) _______. Dat zijn totale kosten zijn voor de ingekochte producten of materialen om de producten te kunnen maken. Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde is de 3) _______. Echter zijn er ook andere kosten waar een bedrijf mee te maken heeft, zoals huur van het pand, salarissen van werknemers en marketingkosten. Dit worden ook wel 4) _______ genoemd. Als we de bedrijfskosten van de brutowinst afhalen blijft de 5) _______ over. Het is voor een bedrijf belangrijk om te weten hoeveel nettowinst het maakt. Dit gebruikt de eigenaar uiteindelijk om te leven, om te investeren in de groei van het bedrijf en om tekorten van andere perioden op te vangen.
Vul in in de tekst!
Brutowinst
Omzet
Nettowinst
Bedrijfskosten
Inkoopwaarde
Slide 3 - Slide
Gatentekst
De OMZET is de totale opbrengst van de verkochte producten of diensten. Daarnaast heeft een bedrijf te maken met de INKOOPWAARDE. Dat zijn totale kosten zijn voor de ingekochte producten of materialen om de producten te kunnen maken. Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde is de BRUTOWINST. Echter zijn er ook andere kosten waar een bedrijf mee te maken heeft, zoals huur van het pand, salarissen van werknemers en marketingkosten. Dit worden ook wel BEDRIJFSKOSTENgenoemd. Als we de bedrijfskosten van de brutowinst afhalen blijft de NETTOWINST over. Het is voor een bedrijf belangrijk om te weten hoeveel nettowinst het maakt. Dit gebruikt de eigenaar uiteindelijk om te leven, om te investeren in de groei van het bedrijf en om tekorten van andere perioden op te vangen.
Slide 4 - Slide
Reken uit!
De volgende gegevens komen uit de boekhouding van Snackbar 't Hoekje: - Omzet € 135.000,- - Inkoopwaarde € 45.000,- - Bedrijfskosten € 98.000,-
Vraag: Bereken de nettowinst of het nettoverlies van dat jaar. Noteer je berekening.
Antwoord: Omzet - inkoopwaarde = brutowinst € 135.000,- - € 45.000,- = € 90.000,- Nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst € 90.000,- - € 98.000,- = - € 8.000,-. De snackbar heeft een verlies van € 8.000,-.
Slide 5 - Slide
3.3. Kijk op cijfers (KGT)
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
de cijfers van bedrijven met elkaar vergelijken;
de winstgevendheid en groei van bedrijven berekenen;
rekenen met procenten.
Wat gaan we leren?
Slide 8 - Slide
Grote bedrijven hebben een grotere omzet, inkoopwaarde en brutowinst, dan kleine bedrijven.
Toch kunnen kleine bedrijven beter presteren.
Bedragen van beide bedrijven vergelijken kan niet.
Bedragen vergelijken
Slide 9 - Slide
Om te kijken hoe een bedrijf presteert kun je ze vergelijken met de percentages van andere bedrijven.
De inkoopwaarde, brutowinst, bedrijfskosten en nettowinst kun je uitdrukken in procenten van de omzet.
Dat doe je zo:
deel / geheel x 100%!
Percentages vergelijken
%
%
Slide 10 - Slide
De omzet van het Pannenkoekschip is € 150.000,-. De nettowinst is € 22.500.-.
Vraag:Hoeveel bedraagt de nettowinst uitgedrukt in een percentage van de omzet?
Antwoorden: Deel / geheel x 100% = € 22.500,- / € 150.000,- x 100% = 15%
Door dit te vergelijken met andere bedrijven kun je zien of je bedrijf het beter of slechter doet dan andere bedrijven.
VOORBEELD
Slide 11 - Slide
Als je de groei of krimp de omzet wilt weten in procenten dan zet je deze stappen:
Bereken de groei van de omzet
Deel de groei door de oude omzet
Vermenigvuldig de uitkomst met 100
Antwoord boven nul = stijging Antwoord onder nul = daling
Stijging of daling in procenten
Slide 12 - Slide
In jaar 1 had een bedrijf een omzet van
€ 60.000,- in jaar 2 was de omzet € 72.000,-.
Vraag:Bereken met hoeveel procent de omzet is gestegen.
Antwoorden: Stap 1. (Nieuwe omzet - oude omzet) = € 72.000,- min € 60.000,- = € 12.000,- Stap 2: Deel de groei door de oude omzet! € 12.000,- / € 60.000,- = 0,2 Stap 3: Vermenigvuldig met 100 =20%
VOORBEELD
Slide 13 - Slide
Je kunt nu de omzetstijging of een andere vorm gaan vergelijken met de omzetstijging van andere bedrijven.
Als jouw bedrijf een hogere stijging heeft doe je het beter dan andere bedrijven.
Wat heb je hier nou aan?
Slide 14 - Slide
VRAGEN?
Slide 15 - Slide
OPDRACHTEN
Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 5) op pagina 80 en 81 individueel!
Klaar? Ga dan aan de slag met het huiswerk. Dat zijn opgave 6 t/m 12 op bladzijde 82 en 83.
Alles wat je hier doet, hoef je thuis minder te doen!
timer
15:00
Slide 16 - Slide
In een trein zitten 350 mensen. 32% van deze mensen komen uit Meppel.
Vraag:
Hoeveel mensen in de trein komen uit Meppel?
OPDRACHT
Slide 17 - Slide
rente
In een trein zitten 350 mensen. 32% van deze mensen komen uit Meppel. Hoeveel mensen in de trein komen uit Meppel?