2.7 Beschouwing

2.7 Beschouwing 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

2.7 Beschouwing 

Slide 1 - Slide

Beschouwen als tekstdoel is:

A
volledig objectief
B
overwegend objectief
C
volledig subjectief
D
overwegend subjectief

Slide 2 - Quiz

Met een beschouwing wil je als schrijver: A activeren, B overtuigen, C opiniëren, D informeren
A
activeren
B
overtuigen
C
opiniëren
D
informeren

Slide 3 - Quiz

Bij een beschouwing zijn bronnen A niet belangrijk, of B wel belangrijk
A
bronnen niet belangrijk
B
bronnen wel belangrijk

Slide 4 - Quiz

Welke weerlegt tegenargumenten? A betoog, B beschouwing, C uiteenzetting, D column
A
betoog
B
beschouwing
C
uiteenzetting
D
column

Slide 5 - Quiz

Welke vaste tekststructuren passen bij een beschouwing?

Meerdere antwoorden mogelijk.

A
probleem-oplossingsstructuur
B
stelling-argumentenstructuur
C
voordelen-nadelenstructuur
D
verschijnsel-verklaringsstructuur

Slide 6 - Quiz

Het slot van een beschouwing is... A open, B gesloten
A
open
B
gesloten

Slide 7 - Quiz

Kenmerken beschouwing
Lezer kan na lezen beschouwing zelf een mening vormen
= opiniëren (mening laten vormen) als tekstdoel. 

Grotendeels objectief + goede documentatie

Stijl: zakelijk, beschrijvend, genuanceerd in eigen mening

Slide 8 - Slide

Vaste opbouw beschouwing
Zoals altijd: inleiding, kern, slot. 
  • Inleiding: probleem, vraag, situatie, gebeurtenis.
  • Kern: meerdere alinea's met meerdere mogelijke visies. 
  • Slot: open einde, want meerdere verklaringen, antwoorden of oplossingen.

En de vaste tekststructuren dan...?

Slide 9 - Slide

Vaste tekststructuur: wat was het ook al weer?
  • Vast patroon in een tekst dat een aantal vaste vragen beantwoordt.
  • Helpt je bij het doorgronden van langere en ingewikkelde teksten (en het schrijven ervan!)

Bij beschouwingen zien we: 
  1. probleem-oplossingsstructuur
  2. verschijnsel-verklaringsstructuur
  3. voor-en-tegenstructuur

Slide 10 - Slide

Probleem-oplossingsstructuur
  1. Inleiding: wat is het probleem? bijv. de toename van het autoverkeer.
  2. Middenstuk: waarom is dat een probleem? wat zijn de gevolgen? welke oorzaken zijn er? welke oplossingen zijn er?
  3. Slot: wat is de beste oplossing?

Slide 11 - Slide

Verschijnsel-verklaringsstructuur
  1. Inleiding: welk verschijnsel vraagt om een verklaring? bijv. het ontstaan van het noorderlicht
  2. Middenstuk: welke kenmerken heeft het verschijnsel? welke verklaringen/oorzaken/redenen zijn ervoor te geven?
  3. Slot: wat is de hoofdgedachte van de beschouwing kort samengevat? 

Slide 12 - Slide

Voor-en-tegenstructuur
  1. Inleiding: beschrijving verschijnsel met positieve en negatieve kanten. Bijvoorbeeld: jongeren zitten steeds meer op hun smartphone.
  2. Middenstuk: welke voor- en nadelen zijn er?
  3. Slot: wat is de afweging, conclusie of samenvatting?

Slide 13 - Slide

Schrijfopdracht
Magister, ELO: hier vind je bij "opdrachten" de schrijfopdracht. Deze graag voor maandag inleveren. 

Slide 14 - Slide

Reflectie lesdoelen

Wat heb je vandaag geleerd? 
Heb je de juiste keuze gemaakt? Waarom wel/niet?


Slide 15 - Slide

Reflectie lesdoelen
  • Ik herken de vaste structuur en vaste (stijl)kenmerken van een beschouwing.
  • Ik kan deze structuren en kenmerken toepassen in een eigen tekst

Slide 16 - Slide

Afronding
Voor vrijdag 9:00 uur heb jij je oefenbeschouwing ingeleverd.

Slide 17 - Slide