Samenvatting hoofdstuk 3

Hfst 3 Planten en dieren
3.1 Organismen in hun omgeving 
3.2 Planten
3.3 Energierijke stoffen
3.4 Voedselrelaties
3.5 Kringlopen


1 / 51
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Hfst 3 Planten en dieren
3.1 Organismen in hun omgeving 
3.2 Planten
3.3 Energierijke stoffen
3.4 Voedselrelaties
3.5 Kringlopen


Slide 1 - Slide

Herhalen:
Biotisch / Abiotisch (dia 2 t/m 4)
Levenskenmerken (dia 5)
Het opnemen van stoffen (dia 19 t/m 22)
Voedselketen (dia 32) 
Voedselkringloop (dia 46 t/m 48)


Factoren die invloed hebben om organismen
  • Biotische factoren: Invloeden uit de levende natuur.

  • Abiotische factoren: Invloeden uit de levenloze natuur.

  • Alle biotische en abiotische factoren in een gebied samen, vormen een ecosysteem.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

biotisch
abiotisch
factoren

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Biotische en abiotische factoren vormen samen een ecosysteem.



Voorbeelden van grote en kleine ecosystemen:
Strand, bos, weiland, woestijn, tuin, vijver.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Biotische factoren komen uit de levende natuur. Wat zijn de levenskenmerken?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Hoe zijn planten aangepast aan het ecosysteem? 
Een aanpassing is een eigenschap 
van een organisme waardoor hij 
goed kan overleven in zijn ecosysteem.

Voorbeelden: voorjaarsbloeiers, 
klimplanten, wortelrozetten, 
woestijnplanten. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Aanpassingen
  • Ieder organisme past bij het ecosysteem waarin hij leeft.

  • Planten en dieren zijn daarom ook aangepast aan het ecosysteem waar ze leven.

  • Een aanpassing is een eigenschap van een organisme, waardoor hij goed kan overleven in zijn ecosysteem.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Hoe zijn dieren aangepast aan het leven in een warme of koude omgeving?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Slide 9 - Video

This item has no instructions

Aanpassingen van dieren aan kou en hitte:
  • Warmbloeding (vogels en zoogdieren)
  • Wintervacht of dikke vacht
  • Dikke vetlaag (zeehonden, walvissen)
  • Grote/kleine oren
  • Lange/korte poten

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Isolatie bij warmbloedige dieren
Vogels kunnen hun veren opzetten. Tussen de veren zit een laag stilstaande lucht, dit houdt de warmte vast.

Zoogdieren krijgen in de winter een wintervacht.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Overleven in een koude omgeving
Kijk naar de afbeelding hiernaast. Wat is de belangrijkste aanpassing voor de walrus?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Hoe zijn dieren aangepast aan hun leefwijze?
  • Planteneters hebben plooikiezen

  • Met de richels in de kiezen kunnen ze plantenmateriaal goed fijnmalen.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Hoe zijn dieren aangepast aan hun leefwijze?
  • Vleeseters hebben knipkiezen.

  • Vleeseters hebben ook grote hoektanden om hun prooi te doden.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Hoe zijn vogels aangepast aan hun leefwijze?
  • Vorm van de snavel 
  • Poten van vogels

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Functies van plantenorganen
  • Wortels: Opzuigen van water met mineralen uit de bodem.
  • Stengel: Vervoeren van water en opgeloste stoffen.

  • Bladeren: Fotosynthese (voedingsstoffen maken).
  • Bloem: Zorgt voor de voortplanting.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Weefsels in een blad

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Opnemen van stoffen
  • Via de huidmondjes in de bladeren komt koolstofdioxide de plant binnen. Wordt gebruikt voor fotosynthese.
  • Via de wortelharen zuigt de plant water en mineralen op. Wordt gebruikt voor transport, fotosynthese en het vullen van de vacuoles.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Video

This item has no instructions

Hoe vervoeren planten stoffen?
  • De stoffen gaan via vaten door de plant heen.
  • De vaten in een plant lopen vanaf de wortels tot in de nerven van de bladeren.

  • Vaten liggen in groepen bij elkaar; de vaatbundels.

  • Een vaatbundel bestaat uit 2 soorten vaten:
  1. Houtvaten
  2. Bastvaten

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

De vaten van planten vervoeren stoffen
De vaten liggen in groepen bij elkaar: vaatbundels
2 soorten:
- Houtvaten: stroomt omhoog, wijd, binnenkant
- Bastvaten: stoomt vanuit de bladeren naar andere delen, smaller, Buitenkant.


Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Fotosynthese
  • Fotosynthese is het proces waarbij de plant glucose maakt.

  • Nodig: Zonlicht, water en koolstofdioxide.
  • Maakt: Glucose en zuurstof.

  • Glucose bevat energie en is dus een energierijke stof.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Verbranding
  • Verbranding is het proces waarbij energie wordt vrijgemaakt uit glucose.

  • Cellen breken glucose af met behulp van zuurstof (energie komt vrij).
  • Er onstaan 2 afvalstoffen: Koolstofdioxide en water.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Gaswisseling
- Overdag: fotosynthese en verbranding
- ‘s Nachts: alleen verbranding
Geen fotosynthese 's nachts.
's Nachts gaat 
koolstofdioxide uit 
het blad en zuurstof 
naar binnen.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

De plant maakt van de glucose die over is voedingsstoffen

Ze worden opgeslagen in bollen en knollen

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Voedingsstoffen
  • Eiwitten en cellulose zijn bouwstoffen.
  • Vitaminen zijn beschermende stoffen.
  • Zetmeel, suiker en vetten worden gebruikt als reservevoedsel.

  • Reservevoedsel wordt opgeslagen in:
  1. Knollen
  2. Bollen
  3. Zaden (zaadlobben)

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Wij eten planten

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Verschillende soorten korrels 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Ecosysteem 
Een ecosysteem zijn alle abiotische en biotische factoren in een bepaald gebied. 

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Van groot naar klein
Levensgemeenschap: Alle organismen in een bepaald gebied.

Populatie: alle dieren van hetzelfde soort in 1 bepaald gebied

Individu: 1 organisme van een populatie

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Voedselrelaties
Biotische factor

Rij organismen (schakels) die elkaar 
opeten = voedselketen. 
Begin altijd met een producent.

Een aantal voedselketens die met 
elkaar verbonden zijn = voedselweb.


Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Hoe worden voedselrelaties genoteerd?
voedselrelatie = wie eet wie

Een rijtje met organismen die elkaar eten heet een voedselketen. 
Gras wordt gegeten door koe.

Wordt gegeten door wordt neergezet als een ==> 

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Schakels
De krop sla is 1 schakel.

Uit hoeveel schakels bestaat de voedselketen hiernaast? 


Een voedselketen begint met een producent

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Wat is een voedselketen?
Een schema...
A
...waarin wordt weergegeven wat gezonde voeding is
B
...waarin aangeschakeld goede voeding wordt getoond
C
...waarin wordt weergegeven hoe eten wordt verteerd
D
...waarin elke volgende schakel de vorige als voedselbron heeft

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

De pijl in een voedselketen/-web betekent.......
A
"heeft gegeten"
B
"gaat eten"
C
"eet"
D
"wordt gegeten door"

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Waarmee begint een voedselketen altijd?
A
plant
B
dier
C
schimmel

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions


Een juiste voedselketen is:
A
konijn-> havik-> vos
B
gras <- konijn <- vos
C
gras -> konijn -> havik -> vos
D
vos -> havik -> konijn ->gras

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Hiernaast zie je een voedselweb. Een voedselweb bestaat uit meerdere voedselketens. Schrijf een voedselketen van vijf schakels op.

Slide 39 - Open question

This item has no instructions

Een voedselketen begint altijd met een
A
Consument
B
Reducent
C
Producent

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Een voedselketen eindigt altijd met een consument
A
juist
B
onjuist

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Verlies van energie
Met iederen schakel gaat er energie verloren.
1. Door verbranding: de energierijke stoffen
2. Door afval: door de onverteerbare stoffen, de afvalstoffen. 

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Piramide van aantallen 
Organismen in een voedselketen vormen samen een voedselpiramide.

Van de eerste schakels in een voedselketen zijn altijd veel meer individuen dan van de laatste schakel = piramide van aantallen. 

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Piramide van biomassa

Biomassa: Gewicht van alle stoffen in een organisme, behalve water.

Alleen BOUWSTOFFEN worden meegenomen naar de volgende schakel. 

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

In elke schakel van een voedselketen komt er ENERGIE bij:
A
juist
B
onjuist

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Voedselkringloop

  • Producenten: Groene planten die de voedingsstoffen maken.

  • Consumenten: De gebruikers van de voedingsstoffen (eten planten of andere dieren).

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Voedselkringloop

  • Afvaleters: Consumenten die resten van planten en dieren eten. 

  • Reducenten: Schimmels en bacteriën breken resten van planten en dieren af tot mineralen.

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

Kringloop van fotosynthese en verbranding

Slide 49 - Slide

This item has no instructions

Slide 50 - Slide

This item has no instructions

Slide 51 - Slide

This item has no instructions