This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom 4T
Ga in tweetallen zitten.
Neem per tweetal 1 computer.
Slide 1 - Slide
Oefenen tentamen H3+4+8
Slide 2 - Slide
Er is wereldwijd voldoende voeding voor iedereen, maar toch zijn er veel mensen die in armoede leven en honger lijden. Wat is juiste volgorde? 1 armoede 2 eenvoudige productiemethode 3 lage opbrengst 4 lage productie 5 geen geld om te investeren
A
1-2-3-4-5
B
1-3-4-2-5
C
1-2-4-3-5
D
1-3-2-4-5
Slide 3 - Quiz
Welke uitspraak over omzet is juist?
A
De omzet is afhankelijk van de bedrijfskosten
B
De omzet kun je berekenen als je de afzet en de verkoopprijs weet
C
Omzet is een ander woord voor afzet.
D
Omzet is hetzelfde als brutowinst.
Slide 4 - Quiz
Landen met een monocultuur lopen risico’s. Een groot deel van hun exportinkomsten kan wegvallen zonder dat zij daar zelf veel invloed op hebben. Kies de juiste verklaringen voor een daling van de exportinkomsten van ontwikkelingslanden met een monocultuur.
A
De EU heft invoerrechten op graan uit landen van buiten de EU
B
De katoenoogst mislukt door aanhoudende droogte
C
De vraag naar voedsel neemt toe door een groeiende wereldbevolking
D
De wereldmarktprijs van cacao stijgt door meer chocolade consumptie.
Slide 5 - Quiz
Wat zijn voorbeelden van bedrijfskosten?
A
Btw, huur, loon
B
Btw, inkoopwaarde, verzekeringen
C
Huur, loon, reclame
D
Inkoopwaarde, reclame, huur
Slide 6 - Quiz
Landen hebben evenveel welvaart als het inkomen per hoofd van de bevolking er hetzelfde is.
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
Zet in de tabel onder iedere productiefactor de juiste beloning
kapitaal
arbeid
natuur
onderne-
merschap
huur
loon
pacht
rente
winst
Slide 8 - Drag question
Koos koopt voor zijn aannemersbedrijf een nieuwe bus van € 46.480 die hij zes jaar verwacht te gebruiken. Als hij hem daarna inruilt, verwacht hij er nog € 13.000 voor terug te krijgen. Bereken de afschrijving per jaar.
Slide 9 - Open question
De totale kosten van de productie bestaan uit vaste en variabele kosten. Als de productie toeneemt, dan zullen de vaste kosten per jaar:
A
gelijk blijven
B
dalen
C
stijgen
Slide 10 - Quiz
Shipyard koopt een speedboot in voor € 6.670. De boot wordt verkocht met een brutowinstmarge van 90%. De btw is 21% Bereken de consumentenprijs van deze speedboot.
Slide 11 - Open question
De prijs van een verbouwing kan, ondanks de stijging van de lonen gelijk blijven als de arbeidsproductiviteit gaat
A
dalen
B
stijgen
Slide 12 - Quiz
Fleur heeft een bloemenkraam. Zij verkoopt deze maand 1750 boeketten voor gemiddeld € 8,50 per stuk. De totale inkoopwaarde ervan bedroeg € 9680. De bedrijfskosten waren deze maand € 5778. Bereken het nettoresultaat
Slide 13 - Open question
De consumentenprijs (incl.21%) van een broek bedraagt € 59,95. Bereken de verkoopprijs (excl.btw).
Slide 14 - Open question
Koffie is een belangrijk exportproduct van Guatemala. De lage exportprijzen voor koffie hebben gevolgen voor de ruilvoet van Guatemala. Stel dat de exportprijs van koffie uit Guatemala daalt en de importprijzen voor Guatemala niet veranderen. Wat zal er dan gebeuren met de ruilvoet van Guatemala?
A
De ruilvoet van Guatemala zal gelijk blijven.
B
De ruilvoet van Guatemala zal verbeteren.
C
De ruilvoet van Guatemala zal verslechteren.
Slide 15 - Quiz
Als een bedrijf de productiecapaciteit onvoldoende benut, is dat nadelig voor het nettoresultaat. Door welke kosten komt dat?
A
door variabele kosten, die kun je niet volledig doorberekenen in de kostprijs
B
door variabele kosten, want die stijgen veel meer
C
door vaste kosten, die kun je niet volledig doorberekenen in de kostprijs
D
door vaste kosten, want die stijgen nu veel meer
Slide 16 - Quiz
De woningmarkt is een
A
abstracte markt
B
concrete markt
Slide 17 - Quiz
Als de prijs stijgt..... (2 antwoorden)
A
komt er meer aanbod
B
komt er minder aanbod
C
zal de vraag afnemen
D
zal de vraag toenemen
Slide 18 - Quiz
Wereldwijd zijn er veel groenteproducenten. Daarvan is Nederland een van de belangrijkste. Groente is een .......
A
heterogeen product
B
homogeen product.
Slide 19 - Quiz
Waarom is in de wet een minimumloon geregeld?
A
De kosten mogen niet te hoog worden voor de werknemer
B
Het loon moet genoeg zijn om van rond te komen
C
Werkgevers worden zo beschermd tegen te hoge kosten.
Slide 20 - Quiz
Nationaal inkomen Oeganda $ 79,9 miljard Aantal inwoners 38,3 miljoen Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking, afgerond op hele dollars.
Slide 21 - Open question
In welke situatie op de arbeidsmarkt is er sprake van werkloosheid?
A
Het aanbod van arbeid is gelijk aan de vraag ernaar
B
Het aanbod van arbeid is groter dan de vraag ernaar
C
Het aanbod van arbeid is kleiner dan de vraag ernaar
Slide 22 - Quiz
Bij werkloosheid is er sprake van
A
een krappe arbeidsmarkt
B
een ruime arbeidsmarkt
Slide 23 - Quiz
Werkloosheid die ontstaat ten gevolge van een wijziging van de manier van produceren, noemen we
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Frictie werkloosheid
D
Regionale werkloosheid
Slide 24 - Quiz
Texel is het grootste Nederlandse Waddeneiland. Voor de eilandbewoners is toerisme een belangrijke bron van inkomsten. Het eiland trekt jaarlijks meer dan een miljoen toeristen, van wie 20% verblijft in een hotel. Tot welke productiesector behoren hotels?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 25 - Quiz
In de krant staat “Vennootschapsbelasting vorig jaar flink gestegen”. Voor welke ondernemingvormen geldt de vennootschapsbelasting?
A
BV
B
eenmanszaak
C
NV
D
VOF
Slide 26 - Quiz
De Nederlandse overheid stelt € 10 miljoen beschikbaar voor een waterproject in Bangladesh. Als Bangladesh een deel van het geld bij een Nederlands ingenieursbureau moet besteden, is er sprake van: