Herhaling A2 Taalcompleet

Herhaling en oefenen voor het examen A2
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 27 slides, with text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Herhaling en oefenen voor het examen A2

Slide 1 - Slide

1.2 Hoe maak je zinnen? 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Link

De rest: tijd of plaats
De rest staat op de derde plaats, na het eerste werkwoord. Het kan een tijd of een plaats zijn. De tijd staat vaak voor de plaats. Kijk naar de voorbeelden:
1. Mijn zoon woont in Den Haag.
2. In woon al 56 jaar in dit huis
3. Mijn vrouw woont pas twee jaar in Nederland.
4. Mijn dochter gaat volgende maand in Rotterdam wonen. 


Slide 5 - Slide

De rest: wie of wat
De rest kan dus tijd of plaats zijn. Maar het kan ook wie of wat zijn. Kijk naar de voorbeelden:

Slide 6 - Slide

De rest
Een hoofdzin begint met wie of wat. Op plek 2 staat het (eerste) werkwoord. Daarna komt de rest. De rest kan tijd, plaats en wie of wat zijn. 
Tijd: om 8 uur, morgen, in 2021, volgende maand, altijd
Plaats: in Hengelo, op de stoel, op de markt, naar huis, in de tuin
Wie of wat: een broek, de auto, mijn broer, kaas, zijn fiets

Slide 7 - Slide

1.7 Voegwoorden

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

1.11 Begrijpen
Ik begrijp
hij begrijpt
wij begrijpen

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

1 = ik
2 = jij
3 = hij/zij
4 = wij
5 = jullie
6 = zij

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

De voltooide tijd
- het perfectum -

Slide 14 - Slide

A2 -  2.5
De voltooide tijd 
van regelmatige werkwoorden

Slide 15 - Slide

Praten over nu

NU - Tegenwoordige tijd
Ik werk tot 17:00 uur
Wij wonen in Rotterdam

Slide 16 - Slide

Praten over vroeger

Vroeger - voltooide tijd
Ik heb tot 17:00 uur gewerkt
Wij hebben in Rotterdam gewoond

Slide 17 - Slide

Ik heb gewerkt - wij hebben gewoond
In het A1-boek hebben jullie de tegenwoordige tijd geleerd. 
Je praat dan over nu.

Wil je praten over vroeger? Dan gebruik je de voltooide tijd.
"Voltooid" betekent: klaar.




Slide 18 - Slide

Dus: 
De voltooide tijd gebruiken we als iets klaar is. 

Slide 19 - Slide

Hoe maak je de voltooide tijd?
* Het eerste werkwoord is een hulpwerkwoord. Meestal is dat het werkwoord hebben . Het helpt om een voltooide tijd te maken. Ik heb .....
** Het tweede werkwoord is het voltooid deelwoord. Meestal begint een voltooid deelwoord met -ge: gewoond, gewerkt, gehuurd, gespeeld. Ik heb gewerkt.

Slide 20 - Slide

Het hulpwerkwoord hebben
Ik
heb
gewerkt
Jij (je)
hebt
gewerkt
U
hebt / heeft
gewerkt
Hij/ zij (ze) / het
heeft
gewerkt
Wij (we) 
hebben
gewerkt
Jullie 
hebben
gewerkt
Zij (ze)
hebben
gewerkt

Slide 21 - Slide

Hoe maak je het voltooid deelwoord?
         Kijk naar het hele werkwoord - wat is de stam (de ik-vorm)?
  •                                          werken - (ik) werk
  •                                          pinnen - (ik) pin
  •                                          wonen - (ik) woon
  •                                          wachten - (ik) wacht   
  •                                                 

Slide 22 - Slide

Hoe maak je het voltooid deelwoord?
                                          Zet "ge-" voor de stam
                                                       gewerk...

  •                            Op het eind komt een d of een
  •                               werk ➡ (ik) werk  ➡ gewerkt
  •                               ruilen  ➡ (ik) ruil ➡ geruild

Slide 23 - Slide

                    werken - ik werk

                    pinnen - ik pin

                    wonen - ik woon

                    vieren - ik vier

                    passen - ik pas

  • Ik heb gewerkt

  • ik heb gepind

  • Ik heb gewoond

  • Ik heb gevierd

  • Ik heb gepast

Slide 24 - Slide

Nog een paar voorbeelden
          
  •                     Ik heb tot 17:00 uur gewerkt
  •                     We hebben gisteren lekker gefietst
  •                     Wij hebben in Rotterdam gewoond.
  •                     Jullie hebben hem niet goed gehoord.

SoFTKeTCHuP

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video