Hoe schrijf je verkleinwoorden correct?

Hoe schrijf je verkleinwoorden correct?
1 / 26
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoe schrijf je verkleinwoorden correct?

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je verkleinwoorden correct spellen.

Slide 2 - Slide

Dit is het leerdoel van de les, het is belangrijk om dit aan het begin van de les te communiceren met de leerlingen.
Wat weet je al over verkleinwoorden?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Wat zijn verkleinwoorden?
Verkleinwoorden zijn woorden die aangeven dat iets kleiner is dan het origineel. Bijvoorbeeld: huis - huisje, boek - boekje

Slide 4 - Slide

Leg het concept van verkleinwoorden uit en geef voorbeelden.
Regel 1
Een verkleinwoord op -je schrijf je altijd met -j-.

Slide 5 - Slide

Leg de eerste regel uit en geef voorbeelden.
Regel 2
Een verkleinwoord op -pje, -tje, -kje, -etje en -itje schrijf je altijd met -j-.

Slide 6 - Slide

Leg de tweede regel uit en geef voorbeelden.
Regel 3
Een verkleinwoord op -mpje, -ntje en -ltje schrijf je met -p-, -t- of -l-.

Slide 7 - Slide

Leg de derde regel uit en geef voorbeelden.
Regel 4
Een verkleinwoord op -a, -o, -u, -i, -y gevolgd door -je schrijf je met -s-.

Slide 8 - Slide

Leg de vierde regel uit en geef voorbeelden.
Regel 5
Een verkleinwoord op -eeuw, -ieuw, -aai, -ooi, -oei, -ei, -ij en -uw schrijf je met -tje.

Slide 9 - Slide

Leg de vijfde regel uit en geef voorbeelden.
Oefening
Schrijf het verkleinwoord van: boom, stoel, koningin, leeuwtje, ei, huisje.

Slide 10 - Slide

Geef de leerlingen de opdracht om de verkleinwoorden te schrijven en bespreek de antwoorden klassikaal.
Regel 6
Een verkleinwoord op -el, -em, -en, -er, -aar, -erd, -aard, -erdje, -erdje, -aar, -aartje en -ertje schrijf je met -tje.

Slide 11 - Slide

Leg de zesde regel uit en geef voorbeelden.
Regel 7
Een verkleinwoord op -ie, -ee, -eu, -au, -ou schrijf je met -tje.

Slide 12 - Slide

Leg de zevende regel uit en geef voorbeelden.
Regel 8
Een verkleinwoord op -a, -o, -u, -i, -y gevolgd door -tje schrijf je met -s-.

Slide 13 - Slide

Leg de achtste regel uit en geef voorbeelden.
Regel 9
Een verkleinwoord op -el, -em, -en, -er, -aar, -erd, -aard, -erdje, -erdje, -aar, -aartje en -ertje schrijf je met -etje.

Slide 14 - Slide

Leg de negende regel uit en geef voorbeelden.
Regel 10
Een verkleinwoord op -ie, -ee, -eu, -au, -ou schrijf je met -etje.

Slide 15 - Slide

Leg de tiende regel uit en geef voorbeelden.
Oefening
Schrijf het verkleinwoord van: kast, lepel, directeur, kippetje, radio, lievelingetje.

Slide 16 - Slide

Geef de leerlingen de opdracht om de verkleinwoorden te schrijven en bespreek de antwoorden klassikaal.
Regel 11
Een verkleinwoord op -s schrijf je met -je.

Slide 17 - Slide

Leg de elfde regel uit en geef voorbeelden.
Regel 12
Een verkleinwoord op -f, -fe, -ie, -ee, -o, -u, -a, -y gevolgd door -s schrijf je met -jes.

Slide 18 - Slide

Leg de twaalfde regel uit en geef voorbeelden.
Regel 13
Een verkleinwoord op -ng schrijf je met -getje.

Slide 19 - Slide

Leg de dertiende regel uit en geef voorbeelden.
Regel 14
Een verkleinwoord op -nk schrijf je met -je.

Slide 20 - Slide

Leg de veertiende regel uit en geef voorbeelden.
Oefening
Schrijf het verkleinwoord van: glas, leeuw, foto, katje, baby, koninkje.

Slide 21 - Slide

Geef de leerlingen de opdracht om de verkleinwoorden te schrijven en bespreek de antwoorden klassikaal.
Samenvatting
We hebben in deze les geleerd hoe je verkleinwoorden correct schrijft.

Slide 22 - Slide

Vat de belangrijkste punten van de les samen.
Vragen
Zijn er nog vragen over verkleinwoorden?

Slide 23 - Slide

Geef de leerlingen de mogelijkheid om vragen te stellen en beantwoord ze zo goed mogelijk.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 24 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 25 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 26 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.