Voorkennis WK1

• natuurkunde
• HBO
• Studiejaar 1

Welke bewering is op jou van toepassing?

1. Ik heb me serieus voorbereid en ik vind het lastig.
2. Ik heb me serieus voorbereid en ik vind het NIET lastig.
3. Ik heb me niet voorbereid, ik denk dat ik dit lastig vind.
4. Ik heb me niet voorbereid, maar denk NIET dat ik het lastig vind.

I De afgelegde weg is groter of gelijk aan de verplaatsing.
II Versnelling is de afgeleide van de snelheid.

1. Beide stellingen zijn juist
2. I is juist II is onjuist
3. I is onjuist II is juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

I Als de versnelling constant is, is de beweging eenparig rechtlijnig.
II De verplaatsing is het oppervlak onder de v(t)-grafiek.

1. Beide stellingen zijn juist
2. I is juist II is onjuist
3. I is onjuist II is juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

I De gemiddelde snelheid is te bepalen met de raaklijn in een x(t)-diagram.
II Een eenheid van versnelling kan zijn

​h​2​​​​km​​

1. Beide stellingen zijn juist
2. I is juist II is onjuist
3. I is onjuist II is juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

Op t=0 geldt voor de waarden van x(m), v(m/s) en a(m/s^2):

x(t)=​2​​1​​t​4​​−3t​2​​+27t

1. 0, 0, 0
2. 0, 27, 0
3. 0, 0, -6
4. 0, 27, -6

Deze beweging is:

x(t)=​2​​1​​t​4​​−3t​2​​+27t

1. eenparig versneld
2. vertraagd
3. versneld
4. dat hangt af van het tijdstip waarop je kijkt

x (m) en t(s). Bereken v(3) in km/h

x(t)=​2​​1​​t​4​​−3t​2​​+27t

Bereken a(2) in m/s2

x(t)=​2​​1​​t​4​​−3t​2​​+27t

Bereken de gemiddelde snelheid (m/s) tussen 4 en 10 seconden.

x(t)=​2​​1​​t​4​​−3t​2​​+12