1 vmbo-kgt TOETS thema 4 Stevigheid en beweging BVJ MAX 22/23 LB
toets thema 4 Stevigheid en beweging
1 / 48
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1
This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
toets thema 4 Stevigheid en beweging
Slide 1 - Slide
juist/onjuist
Slide 2 - Slide
1. Mensen hebben een inwendig skelet.
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quiz
2. De beenderen van een kind bevatten meer kalk dan de beenderen van een oudere.
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quiz
3. Kalk lost op in zoutzuur.
A
juist
B
onjuist
Slide 5 - Quiz
4. De ellepijp zit bij de pols vast aan de pink.
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quiz
5. Tussen het borstbeen en een rib zit een gewricht.
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
6. Als je kalk uit een bot haalt, wordt het bot zacht en buigzaam.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
7. Beenderen die met kraakbeen aan elkaar vastzitten, kunnen ten opzichte van elkaar bewegen.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
8. Een spier zit met pezen aan botten vast.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Kijk naar afbeelding 1 op de vorige bladzijde. Spier P begint zich samen te trekken.
9. Als gevolg hiervan beweegt het kniegewricht.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Kijk nogmaals naar afbeelding 1. Spier P begint zich samen te trekken.
10. Als gevolg hiervan wordt de voet gestrekt.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
11. Het hoofd is een ledemaat.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
12. Beweging mogelijk maken is een functie van het skelet.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
Kijk naar afbeelding 2 op de vorige bladzijde.
13. De spieren die voor kippenvel zorgen, zitten aan je skelet.
A
juist
B
onjuist
Slide 17 - Quiz
14. De antagonist van je rugspier is je buikspier.
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quiz
15. Pezen kunnen zich samentrekken.
A
juist
B
onjuist
Slide 19 - Quiz
meerkeuzevragen
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Kijk naar afbeelding 3 op de vorige bladzijde.
16. Welk nummer geeft de voetwortelbeentjes aan?
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Slide
Kijk naar afbeelding 4 op de vorige bladzijde.
17. Welk nummer geeft de lendenwervels aan?
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3
D
nummer 4
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Slide
Kijk naar afbeelding 5 op de vorige bladzijde.
18. Bij welke van deze beenverbindingen is de meeste beweging mogelijk?
A
bij nummer 1
B
bij nummer 2
C
bij nummer 3
Slide 26 - Quiz
Drie beenderen zijn: ellepijp, opperarmbeen en schouderblad. 19. Tussen welke van deze beenderen bevindt zich een kogelgewricht?
A
tussen ellepijp en opperarmbeen
B
tussen ellepijp en schouderblad
C
tussen opperarmbeen en schouderblad
Slide 27 - Quiz
Een gewricht bevat laagjes kraakbeen.
20. Wat is een functie van deze kraakbeenlaagjes?
A
ze gaan slijtage van het gewricht tegen
B
ze houden de beenderen van een gewricht op hun plaats
C
ze maken de beenderen van een gewricht buigzamer
Slide 28 - Quiz
Slide 29 - Slide
Lees de tekst op de vorige bladzijde. De achillespees verbindt het hielbeen met de kuitspier.
21. Welke beweging had Ireen niet meer kunnen maken als de achillespees was doorgesneden?
A
haar achtervoet optillen
B
haar achtervoet strekken
C
haar onderbeen optillen
D
haar onderbeen strekken
Slide 30 - Quiz
Ireen Wüst is een professionele schaatster. Ze traint bijna elke dag van de week. Jolande schaatst ook, maar zij traint maar twee keer in de week. 22. Welk verschil verwacht je tussen de beenspieren van Ireen en Jolande?
A
Ireen heeft dikkere beenspieren dan Jolande
B
Ireen heeft meer beenspieren dan Jolande
C
Ireen heeft dikkere beenspieren en meer beenspieren dan Jolande
Slide 31 - Quiz
23. Welke functie van het skelet zorgde ervoor dat Ireen weinig schade leed?
A
bescherming geven aan organen
B
beweging mogelijk maken
C
rechtop staan mogelijk maken
D
vorm geven aan het lichaam
Slide 32 - Quiz
Ireen heeft een heel goede schaatshouding: zij kan diep buigen, haar rug blijft vrijwel evenwijdig aan het ijs.
24. Welke spieren zijn in die houding vooral gespannen?
A
De buikspieren zijn vooral gespannen.
B
De rugspieren zijn vooral gespannen.
C
De buikspieren en de rugspieren zijn ongeveer evenveel aangespannen.
Slide 33 - Quiz
25. Als Ireen stopt met sporten, wat verwacht je dan dat er gebeurt met haar conditie en coördinatie?
A
Haar conditie verslechtert en haar coördinatie blijft hetzelfde.
B
Haar conditie blijft hetzelfde en haar coördinatie verslechtert.
C
Zowel haar conditie als haar coördinatie verbeteren.
D
Zowel haar conditie als haar coördinatie verslechteren.
Slide 34 - Quiz
26. Waardoor ontstaat spierpijn?
A
Doordat er afvalstoffen achterblijven in de spieren.
B
Doordat de kapselbanden beschadigd zijn.
C
Doordat er kleine scheurtjes in de spier ontstaan.
Slide 35 - Quiz
27. Hoe kun je RSI oplopen?
A
Door bij een val verkeerd op je arm terecht te komen.
B
Door een stoot, een stomp of een trap.
C
Door lange tijd steeds dezelfde beweging te maken.
D
Door een te sterke inspanning of een plotselinge beweging.
Slide 36 - Quiz
open vragen
Slide 37 - Slide
28. Wat is de functie van de kapselbanden?
Slide 38 - Open question
29. Hoe noem je een gewricht waarbij beweging in verschillende richtingen mogelijk is?
Slide 39 - Open question
Slide 40 - Slide
Kijk naar de afbeelding op de vorige bladzijde.
30. Noteer de juiste namen van de genummerde delen.
Slide 41 - Open question
Slide 42 - Slide
Kijk naar de afbeelding en de tekst op de vorige bladzijde. 31. Welk bot is hier gebroken?
Slide 43 - Open question
32. Leg uit dat een botbreuk eerder optreedt bij een oudere dan bij een jong kind.
Slide 44 - Open question
Bekijk afbeelding 10 nog een keer.
33. Welk type gewricht is er op de foto te zien tussen het onderste deel en het bot daarboven?
Slide 45 - Open question
34. Als de breuk herstelt, komt er dan op de breukplaats kraakbeen of been? Leg je antwoord uit.
Slide 46 - Open question
35. Leg uit waarom een tandarts vaak röntgenfoto's maakt.