This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
H3.5 2E
Leestekens 2
Slide 1 - Slide
Woorden met een trema
Slide 2 - Mind map
Theorie (trema)
Een trema gebruik je: - als je in één woord twee klinkers niet als één klank mag lezen. ruïne, vacuüm, beïnvloeden, havoër - in een meervoud van een ZN op -ee idee - ideeën - in een meervoud van een ZN op -ie kopie - kopieën
Slide 3 - Slide
Wanneer gebruik je een trema?
Slide 4 - Open question
apostrof
Slide 5 - Mind map
Theorie (apostrof)
Je gebruikt een apostrof:
- bij bezitsaanduidingen van woorden die eindigen op een sis-klank of een lange klinker met één letter Max' fiets, Anna's puntenslijper - na cijfers, afkortingen en afleidingen vmbo'er, A4'tje, mp3'tje - als één of meerdere letters zijn weggelaten
's Morgens heb ik 'm nog in 't buurthuis gezien.
Slide 6 - Slide
Welke namen hebben (als ze een bezitsaanduiding zijn), géén apostrof nodig?
A
Gaby
B
Naomi
C
Dennis
D
Marieke
Slide 7 - Quiz
Noem drie woorden met verschillende accenten (é è ê)
Slide 8 - Open question
Theorie (accent)
Een accent zorgt ervoor dat je een woord op de juiste manier leest en uitspreekt.
Wij gebruiken drie accenttekens in Nederland: - accent aigu (streepje naar rechts): cliché - accent grave (streepje naar links): barrière - accent circonflexe (dakje): enquête
Slide 9 - Slide
Hoe noemen we het accent op het volgende woord: première
A
accent grave
B
accent circonflexe
C
accent aigu
Slide 10 - Quiz
Hoe noemen we het accent op het volgende woord: decolleté
A
accent grave
B
accent circonflexe
C
accent aigu
Slide 11 - Quiz
Hoe noemen we het accent op het volgende woord: crêpe