69. Lastige verwijswoorden

Goedemorgen!
Je legt klaar (dicht):
- laptop
- Boek Nieuw Nederlands
- schrift + pen
- leesboek
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Goedemorgen!
Je legt klaar (dicht):
- laptop
- Boek Nieuw Nederlands
- schrift + pen
- leesboek

Slide 1 - Slide

This item has no instructions




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Lesdoel
Klaar?
- nakijken
- lezen
Vandaag:
- stillezen
- uitleg lastige verwijswoorden
- (zelfstandig) werken


Je legt klaar (dicht):
- laptop
- lesboek
- schrift + pen
- leesboek
hulp? check het eerst bij een groepsgenoot!
Ik kan op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

Slide 2 - Slide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               










Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Voorkennis
Vraag? wacht tot na de uitleg.
- Wat doen verwijswoorden in een zin?
- Welke verwijswoorden ken je al?

Slide 3 - Slide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               










Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Vraag? wacht tot na de uitleg.

Aan het eind van het filmpje kun je antwoord geven op:
Wanneer verwijs ik met hen of hun, dat of wat,  waarmee of met wie.
Kijk en luister naar het instructiefilmpje.

Slide 4 - Slide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               







Hun 
Je gebruikt het woord ‘hun’ als meewerkend voorwerp zonder 'aan':

Ik geef hun morgen een cadeau.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Hun / hen
WAT MAG NOOIT!!!!
 ‘hun’ als onderwerp of als lijdend voorwerp:

Hun zijn moe en gaan dus snel naar bed.
We nodigen hun uit om te komen eten.

Hen gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Ik ben gisteren met ... meegefietst en heb ... daarna getrakteerd op pizza.
A
hen/hun
B
hen/hen
C
hun/hen
D
hun/hun

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Vul het goede woord in:
Wij gaan eerder dan........
A
hen
B
hun
C
zij
D
hunnie

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Eerst gingen we een stuk fietsen en daarna heb ik met ... gebarbecued.
A
hen
B
hun
C
ons
D
zij

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

dat of wat

Dat om te verwijzen naar het-woorden


Je gebruikt wat als je verwijst naar:


- dat, datgene (dat wat, datgene wat)

- alles, iets, niets, het enige (alles wat, het enige wat)

- overtreffende trap (het mooiste wat, het gezondste wat)

- een hele zin (Jari sport nooit, wat slecht is voor zijn conditie)

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Het schilderij .... je hebt opgehangen, hangt scheef.
A
wat
B
dat

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Ik zie, ik zie ... jij niet ziet.
A
wat
B
dat

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Is dat alles ... we nodig hebben?
A
wat
B
dat

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Het werk ... hij op vrijdagmiddag bij de AH doet, levert niet veel op.
A
wat
B
dat

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Het boek ... hij aanprees, heb ik gekocht.
A
dat
B
wat

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

daar / waar + voorzetsel

(daarmee, waarover, waarvan, etc.)


Als je verwijst naar dieren en dingen


Voorbeeld:

Het boek waarover je laatst vertelde, heb ik inmiddels gelezen

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

voorzetsel + wie

bij mensen


Voorbeeld:

De klasgenote met wie ik het liefst samenwerk, heet Petra

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Mijn neef, ... ik gisteren geskypet heb, is vandaag jarig.
A
waarmee
B
met wie

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

De kat, ... ik woensdag naar de dierenarts ging, is gecastreerd
A
waarmee
B
met wie

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

De film, ... ik je laatst vertelde, staat nu ook op Netflix.
A
over wie
B
waarover

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
Stillezen 10 min.                          Planning les 69
Opdr. 1-2-3 (schrift)                     Planning les 69
online
238 -239
    Klaar?  -Stillezen -Nakijken
timer
10:00

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Stillezen
timer
10:00

Slide 22 - Slide

This item has no instructions