This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Oefening grammatica en spelling
Slide 1 - Slide
Zinsontleden
Slide 2 - Slide
Ontleed de volgende zin:
Ik heb Thea een cadeautje gegeven
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Ik
heb gegeven
een cadeautje
Thea
Slide 3 - Drag question
Ontleed de volgende zin
Lindsey
mocht
van haar moeder
schoenen met hakken
kopen
Onderwerp
bwb
gezegde
gezegde
Persoonsvorm
Lijdend voorwerp
Slide 4 - Drag question
Zij is een uitstekende tennisspeelster. Wat is het lijdend voorwerp?
A
Zij
B
een uitstekende tennisspeelster
C
uitstekende
D
er is geen lijdend voorwerp
Slide 5 - Quiz
Tijdens de vakantie liep hij een dubbele beenbreuk op. Wat is het lijdend voorwerp?
A
dubbele
B
een dubbele beenbreuk
C
Tijdens de vakantie
D
er is geen lijdend voorwerp
Slide 6 - Quiz
De dochter van de leraar is een uitstekende tennisspeelster. Wat is het onderwerp?
A
De dochter van de leraar
B
een uitstekende tennisspeelster
C
er is geen onderwerp
D
de dochter
Slide 7 - Quiz
woordsoorten
Slide 8 - Slide
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en sommigen worden niet gebruikt.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Welke
dj
treedt
morgen
hier
op
tijdens
het
festival?
Slide 9 - Drag question
Sleep elk woord naar de juiste woordsoort. Let op! Je kunt woordsoorten meerdere keren gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
klantenservice
wordt
overspoeld
door
telefoontjes
van
ontevreden
klanten.
Momenteel
Slide 10 - Drag question
Spelling
meervoud
Slide 11 - Slide
Woorden die eindigen op -ie krijgen soms meervoud -s en soms meervoud -en. Bij meervoud op -en geldt de volgende regel.
A
Beklemtoonde -ie of betekent + ën
B
Onbeklemtoonde -ie of betekent + ën
C
Als het woord meer dan twee lettergrepen heeft krijgt het + ën
D
In veel gevallen gebruik je geen trema.
Slide 12 - Quiz
Wat is het meervoud?
A
pannenkoek
B
pannenkoeken
C
koekenpannen
D
koekenpanen
Slide 13 - Quiz
Wat is het meervoud?
A
Melodiën
B
Melodieën
C
Melodies
D
Melodia
Slide 14 - Quiz
Wat is het meervoud van idee?
timer
0:30
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën
Slide 15 - Quiz
Het meervoud van buggy is:
A
buggys
B
buggy's
C
buggies
Slide 16 - Quiz
werkwoordspelling
Slide 17 - Slide
Andere tijd zetten
voltooid deelwoord
De persoonsvorm kun je vinden met behulp van ..................
Ik heb intensief gesport. Gesport is een ...........
Slide 18 - Drag question
Sleep de werkwoorden uit de zin naar de goede plek.
Mijn vrienden zijn niet altijd aan het verliezen.
Persoonsvorm
Infinitief
Voltooid deelwoord
zijn
verliezen.
Slide 19 - Drag question
Sleep de werkwoorden uit de zin naar de goede plek.
Hij heeft zijn haren al een jaar niet meer gewassen.