This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Welkom bij Economie in Mavo 3
Les 21
Quiz hoofdstuk 1 - Consumeren
Slide 1 - Slide
Afspraak: we zitten volgens de plattegrond
Slide 2 - Slide
De afspraak is ....
1. Je speelt mee op je iPad
2. Je hebt alleen maar Lessonup op je scherm
3. JE DOET MEE !!!
Slide 3 - Slide
Quiz
Hoofdstuk 1: De Consument
Slide 4 - Slide
Prioriteiten stellen zijn
A
Kiezen wat jij het meest leuk vindt
B
Keuze maken in wat het belangrijkste is
C
Kiezen wat jij het minst leuk vindt
D
Kiezen wat jij het lekkerste vindt
Slide 5 - Quiz
Waarom moet je prioriteiten stellen?
A
Omdat dat goed is voor een mens
B
Je hebt echt heel veel geld en bezittingen. Je wilt alles laten zien.
C
Je hebt niet genoeg middelen om al je behoeften te vervullen
D
Om meer middelen te krijgen
Slide 6 - Quiz
Vakantie in het buitenland
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Brood
Water
Playstation 5
Woning
Auto
Kleding
Medicijnen
Computer
Make up
Slide 7 - Drag question
Door welke verschillen worden secundaire behoeften veroorzaakt?
A
Leeftijd, Woonplaats, Ouders, Geslacht
B
Geld, Loterij, Keuzes, Behoeften
C
Budget, Leeftijd, Geslacht, Mensen in je omgeving
D
Rente, Mensen in je omgeving, Salaris, Leeftijd
Slide 8 - Quiz
De mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien noem je
A
Welzijn
B
Welvaart
Slide 9 - Quiz
Wat is zelfvoorziening?
A
Dat je je zelf voorziet
B
Wanneer je zelf in jouw behoeften voorziet door producten te kopen
C
Zelf groenten verbouwen, zelf je huis schilderen, zelf jam maken.
D
Wanneer je in jouw behoeften voorziet door eigen gemaakte producten
Slide 10 - Quiz
Kies per voorbeeld wat de beperking van de consumptie (schaarste) veroorzaakt : middelen of tijd.
Tijd
Middelen
Ik kan die scooter niet betalen
Ik ga niet zwemmen, want mijn huiswerk moet eerst af.
Ik wil naar de bioscoop, maar ik moet trainen.
De oplader die ik zoek, is uitverkocht.
Ik ga niet op vakantie, omdat ik mijn huis moet schilderen
Die leuke spijkerbroek is er niet in mijn maat.
Slide 11 - Drag question
In de economie gaat het vaak over welvaart, als Thijs door een verhoging van zijn loon nu vaker uit eten kan, wordt zijn welvaart , dit betekent dat je in meer kunt voorzien. Je kunt je welvaart ook vergroten door
Kies uit:
behoeften
zelfvoorziening
groter
kleiner
schaarste
goederen
Slide 12 - Drag question
In een reclamespot worden dingen gezegd die niet waar zijn. Er is sprake van
A
Ideële reclame
B
Sluikreclame
C
Informatieve reclame
D
Misleidende reclame
Slide 13 - Quiz
Wat voor soort reclame zie je hier?
A
Sluikreclame
B
Informatieve reclame
C
Merkreclame
D
Ideële reclame
Slide 14 - Quiz
De reclame hiernaast is een vorm van....
A
Informatieve reclame
B
Merkreclame
C
Ideële reclame
D
Sluikreclame
Slide 15 - Quiz
Wat is marketing?
A
Alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen.
B
Alles wat producten te koop aanbieden.
C
Het aantal producten dat je verkoopt.
D
Alles wat mensen willen kopen
Slide 16 - Quiz
De marketingmix bestaat uit P's. Uit hoeveel P's bestaat de marketingmix?
A
4
B
5
C
6
D
7
Slide 17 - Quiz
Wat is de marketingmix?
A
Reclame maken
B
Prijs, product, plaats, personeel, productiebeleid en promotie
C
Prijs, plaats, product, pakket, promotie en personeel
Slide 18 - Quiz
Welke marketingmix wordt hier gebruikt?
A
prijs
B
promotie
C
personeel
D
product
Slide 19 - Quiz
Wat is een voorbeeld van Consumer Power?
A
Judith besluit om in haar eentje geen ongezond eten te halen.
B
Een groep consumenten koopt geen plofkip meer.
C
Het vergelijken van producten van verschillende merken.
Slide 20 - Quiz
Wat is Consumer Power?
A
Macht van de koper
B
Een soort toetje
C
Krachtige brandstof
D
Kracht van verkoper
Slide 21 - Quiz
Consumer power is de invloed van de producenten op de productie van goederen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 22 - Quiz
Wat is een verzameling van wetten en regels die de consument beschermt bij de aankoop van producten ?
A
consumentenwetten
B
consumentenregels
C
consumentenrecht
D
productregels
Slide 23 - Quiz
In welke situatie geldt het consumentenrecht? •
A
Je koopt een ongebruikte spelcomputer van een vriend.
B
Je koopt in een winkel een afgeprijsde jas.
C
Je koopt op een rommelmarkt een fiets.
Slide 24 - Quiz
Wat is colportage?
A
Verkoop via internet
B
Verkoop aan huis
C
Verkoop in een winkel
D
Verkoop op afstand
Slide 25 - Quiz
Waarom geldt de Colportagewet hier niet? Deze wet geldt alleen .....
A
bij aankoop van diensten en niet bij goederen
B
bij aankopen boven de €50
C
bij verkopen op straat en tijdens bus- en bootreizen
Slide 26 - Quiz
Wettige betaalmiddelen: bankbiljetten en munten.
Geld dat mensen op hun betaalrekening hebben.
Drie manieren om geld te gebruiken.
Je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld.
Je geeft met geld de waarde van producten aan.
Je geeft een deel van je inkomen niet uit om het later te gebruiken.
Sleep de begrippen naar de juiste plaats.
...................
...................
...................
...................
...................
...................
chartaal geld
giraal geld
geldfuncties
ruilmiddel
rekenmiddel
spaarmiddel
Slide 27 - Drag question
Wat is budgetteren?
A
een begroting maken
B
een (financieel) plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven
Slide 28 - Quiz
Wat is een begroting?
A
Overzicht van alle inkomsten en uitgaven van vorige maand.
B
Alle verwachte inkomsten en uitgaven van aankomende maand.
C
Een betalingsbewijs
D
Overzicht hoeveel inkomen je hebt gekregen in een jaar.
Slide 29 - Quiz
Begroting
Inkomsten
Uitgaven
Inkomen uit arbeid
Dagelijkse uitgaven
Inkomen uit bezit
Vaste lasten
Inkomen uit overdracht
Incidentele uitgaven
Slide 30 - Drag question
Benzine tanken hoort bij de ...
A
huishoudelijke uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste lasten.
D
wekelijkse uitgaven.
Slide 31 - Quiz
Slide 32 - Slide
Hoe moet je een getal van WEEK naar MAAND omrekenen?
A
x52 ÷ 12
B
x4
C
x52 ÷ 4
D
÷12 x 52
Slide 33 - Quiz
Wat is geen spaarmotief?
A
Voorzorgsmaatregelen
B
Doel
C
Vakantie in het buitenland
D
Rente
Slide 34 - Quiz
Juist of onjuist?
Samengestelde rente levert meer op dan enkelvoudige rente.