week 21

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?



  • repetir la materia para el so.
  • describir tu ciudad/pueblo
  • Ser/estar/hay
Semana 21
1 / 50
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?



  • repetir la materia para el so.
  • describir tu ciudad/pueblo
  • Ser/estar/hay
Semana 21

Slide 1 - Slide

Los deberes
SO: Vocabulario tarea 1, 2, 3, 4

Grammatica: ser y estar, y pretérito perfecto

Los deberes

Slide 2 - Slide

Corregir los deberes

Slide 3 - Slide

Corregir los deberes
5.5
Los vebos incorrectos son:
2. Estoy         15. son
3. estás          16. es
4. estoy         17. es
5. estoy         19. es
6. estoy         21. está
7. es               22. es
8. soy            23. estoy
9. eres          24. estoy
10. es            25. estoy
11. estoy
12. estoy
14. es


Tekst
Los verbos correctos son:
1,13,18,20

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
  • Weet ik wanneer ik ser of estar moet gebruiken.
  • Weet ik van een aantal bijvoeglijke naamwoorden dat de betekenis verandert in combinatie met ser of estar.
  • Ken ik de woordenschat van persoonlijke eigenschappen.
  • Heb ik de woordenschat van mijn wijk/mijn stad nog een keer herhaald en ken ik deze.
  • Ken ik de namen van de winkels die je in een dorp/stad kunt vinden en ken ik an-dere woorden die met winkelen te ma-ken hebben.
Heb ik de pretérito perfecto nog een keer herhaald en kan ik deze gebruiken om te vertellen wat ik gedaan heb. 

Leerdoelen

Slide 5 - Slide

El pretérito perfecto.
Welke hulpwerkwoorden voor de voltooide tijd ken je in het Nederlands?
haber
(yo)
(tú) 
(él/ella/ud) 
(nosotros) 
(vosotros) 
(ellos/ellas/uds.) 
hebben, zijn
voltooid deelwoord
hablar --> hablado
comer --> comido
vivir --> vivido
he
has
ha
hemos
habéis
han

Slide 6 - Slide

El pretérito perfecto.
Welke hulpwerkwoorden voor de voltooide tijd ken je in het Nederlands?
haber
(yo)
(tú) 
(él/ella/ud) 
(nosotros) 
(vosotros) 
(ellos/ellas/uds.) 
hebben, zijn
voltooid deelwoord
hablar --> hablado
comer --> comido
vivir --> vivido
he
has
ha
hemos
habéis
han
(no)
(me)
(te)
(se)
(nos)
(os)
(se)
wederkerende werkwoorden

Slide 7 - Slide

  • Tussen de vorm van haber en het voltooid deelwoord mag niets komen te staan!
  • Persoonlijke voornaamwoorden staan voor de vorm van haber:
    vb: me he levantado temprano. - Ik ben vroeg opgestaan.
    vb: Lo ha comprado José. - Die heeft José gekocht. 

Slide 8 - Slide

onregelmatige vormen 
abrir
descubrir
hacer
poner
ver
decir
escribir
ir
ser
volver
morir
romper
pretérito perfecto
abierto
descubierto
hecho
puesto
visto
dicho
escrito
ido
sido
vuelto
muerto
roto

Slide 9 - Slide

Mi padre .............(trabajar) en el aeropuerto.

Slide 10 - Open question

Paco y yo ................. (vivir) en Madrid.

Slide 11 - Open question

¿Ya ...............................(ducharse, tú)?

Slide 12 - Open question

Vosotros .........................(hacer) los deberes.

Slide 13 - Open question

Juan y Pepe .............. (decir) que no.

Slide 14 - Open question

Yo ............... (escribir) una carta de amor.

Slide 15 - Open question

Zet de zin in de pretérito perfecto:
Yo como un bocadillo.

Slide 16 - Open question

Zet de zin in de pretérito perfecto:
Tú trabajas por la mañana.

Slide 17 - Open question

Zet de zin in de pretérito perfecto:
Maite es una abogada.

Slide 18 - Open question

Zet de zin in de pretérito perfecto:
Se lava los dientes todos los días.

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Ser y estar
                                        Ser = zijn                  Estar = zijn/zich bevinden



soy
eres
es
somos
sois
son
Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
estoy
estás
está
estamos
estáis
están

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
Pepe ............. un chico guapo.

Slide 25 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
Paola ............. en la playa.

Slide 26 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
El reloj ............. de metal.

Slide 27 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
Tú ............. triste.

Slide 28 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
Ellos ............. impuntuales.

Slide 29 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
Las patatas Bravas ............. ricas.

Slide 30 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
............. las ocho y media.

Slide 31 - Open question

Vul de juiste vorm in van ser of estar?
La panadería............. abierta.

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Link

Leerdoelen
  • Ken ik de namen van de winkels die je in een dorp/stad kunt vinden en ken ik andere woorden die met winkelen te maken hebben.
  • Heb ik de woordenschat van mijn wijk/mijn stad nog een keer herhaald en ken ik deze.
  • Kan ik op eenvoudige wijze een telefoongesprek in het Spaans voeren. 
Leerdoelen

Slide 34 - Slide

Wat weet je 
nog?

Slide 35 - Slide

9

Slide 36 - Video

00:19
Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden
waarmee Sevilla wordt beschreven.

Slide 37 - Mind map

00:35
Wat is Sevilla van Andalucía?
A
niks
B
Het is de belangrijkste stad van Andalucía
C
Het is de hoofdstad van Andalucía

Slide 38 - Quiz

00:58
¿Qué son, entre otros el alczar, la torre de oro y la catedral?
A
ciudades
B
lugares de interés
C
parques
D
festivales

Slide 39 - Quiz

01:31
Welke andere dingen
zijn er nog in Sevilla?

Slide 40 - Mind map

01:57
Wat betekent "barrio"
A
stad
B
wijk
C
dorp
D
gemeente

Slide 41 - Quiz

02:35
Welke werkwoord wordt er gebruikt om aan te geven dat iets er is?

Slide 42 - Open question

02:42
Wat betekent 'tienda de recuerdos'?

Slide 43 - Open question

03:08
Welke dingen kunnen
er bij 'el río'
gedaan worden?

Slide 44 - Mind map

03:52
Waar kun je allemaal
naartoe gaan?

Slide 45 - Mind map

Slide 46 - Video

SER    ESTAR   HAY 

Slide 47 - Slide

¿Cómo es tu ciudad/pueblo?

¿Qué hay?
¿Cómo es?
¿Dónde está?
¿Cómo describirías tu ciudad/pueblo a una persona hispanohablante en 3 frases?

Slide 48 - Slide

Describir tu ciudad/pueblo ideal
 ¿Qué hay en tu ciudad/pueblo ideal?
Schrijf op een los blaadje  eerst een korte introductie over jezelf. Wie ben je, hoe oud ben je, in welke ideale plaats woon je etc. Beschrijf daarna wat er allemaal in jouw ideale woonplaats is, hoe het is en waar het is.
Maak gebruik van de werkwoorden hay,  ser en estar. Gebruik ook je woordenlijst. Schrijf minstens 10 zinnen.

Por ejemplo:
Mi ciudad ideal es moderna.
En mi ciudad ideal hay .........................
Mi ciudad ideal está .............
timer
20:00

Slide 49 - Slide

El lenguaje telefónico               
  1. In welk gesprek is de andere persoon aan het praten?
  2.  In welk gesprek is de persoon die ze zoeken niet thuis?
  3. Bij welk telefoongesprek hebben ze iemand anders gebeld?
LA: pág.89 ej. 4

Slide 50 - Slide