H1 - Ontleden

In welke volgorde kun je het beste een zin ontleden?
A
ow - pv - lv - wg - bwb - mv
B
pv - wg - lv - ow - mv - bwb
C
lv - ow - pv - wg - mv - bwb
D
pv - wg - ow - lv - mv bwb
1 / 21
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

In welke volgorde kun je het beste een zin ontleden?
A
ow - pv - lv - wg - bwb - mv
B
pv - wg - lv - ow - mv - bwb
C
lv - ow - pv - wg - mv - bwb
D
pv - wg - ow - lv - mv bwb

Slide 1 - Quiz

In welke zin staan de streepjes op de goede plek?
A
De aardige boer | heeft | de vrolijke koeien | een uur lang | geaaid in de wei.
B
De aardige boer | heeft | de vrolijke koeien | een uur lang | geaaid | in de wei.
C
De | aardige boer | heeft | de vrolijke koeien | een uur lang | geaaid | in de wei.
D
De aardige boer | heeft | de vrolijke koeien | een uur | lang | geaaid | in de wei.

Slide 2 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
De aardige boer heeft de vrolijke koeien een uur lang geaaid in de wei.
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 3 - Quiz

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 4 - Quiz

Het lijdend voorwerp ondergaat de handeling.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Mijn buurman heeft mijn scooter gerepareerd.
"mijn scooter" =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Quiz

Noem het onderwerp: Vanavond geeft mijn broer zijn vriendin een ring.
A
Vanavond
B
mijn broer
C
zijn vriendin
D
een ring

Slide 7 - Quiz

Maak twee zinnen met de woordgroep: 'de bejaarde dames'

- in zin 1 maak je van die woordgroep onderwerp
- in zin twee maak je van die woordgroep een ander zinsdeel

Slide 8 - Open question

In elke zin staat een lijdend voorwerp.

A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Wat is in de volgende zin het lijdend voorwerp?

De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.

A
De postbezorger
B
De bestelling
C
De klant
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 10 - Quiz

Welke woorden kunnen géén LV bij zich hebben:

praten - eten - schoonmaken - zwemmen - fluisteren - niezen
A
praten - zwemmen - niezen
B
eten - schoonmaken - fluisteren
C
praten - eten - niezen
D
schoonmaken - zwemmen - fluisteren

Slide 11 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling:

Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto

Slide 12 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met:
A
wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor, waarmee
B
wie, wat

Slide 13 - Quiz

Waarom wil mijn oma altijd een zoen hebben?

"Een zoen" is:
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Quiz

Hij fietste zaterdagochtend naar het sportveld.

BWB = ?

Slide 15 - Open question

Gisteren werd de kampioen gehuldigd op het stadhuis.

"Gisteren" is:
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 16 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:

'Liza at vandaag twee stukken pizza.'
A
Liza
B
pizza
C
twee stukken pizza
D
Er is geen lijdend voorwerp.

Slide 17 - Quiz

Ober, breng mij eens een glas water, alsjeblieft.

"Mij" is:

A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
onderwerp

Slide 18 - Quiz

Aan jou kan ik geen geheim vertellen.

"Aan jou" is:
A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 19 - Quiz


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 20 - Quiz

Ik zal de anderen heus niets vertellen.

"De anderen" is:


A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 21 - Quiz