H1, les 3

H1, les 3
Economie 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H1, les 3
Economie 

Slide 1 - Slide

Inleiding
  • Planning komende weken doornemen
  • Herhalen paragraaf 1.1
  • Begin paragraaf 1.2: 
Verschillende uitgaven en inkomsten
Begroting
  • Opdrachten maken


Doelen:
- Je kan de verschillende soorten uitgaven onderscheiden.
- Je kan benoemen wat een begroting is. 

Slide 2 - Slide

Planning havo
Les 1:
Les 2:
9 t/m 13 sept.
H1.1
H1.2
16 t/m 20 sept.
H1.2
H1.3
23 t/m 27 sept.
H1.3
Extra opgaven
30 sept t/m 3 okt.
Leren
Toets H1

Slide 3 - Slide

Prinsjesdag
Gisteren was het de derde dinsdag van september, oftewel prinsjesdag. 

Op Prinsjesdag spreekt de Koning de Troonrede uit. Daarna gaat de minister van Financiën met het koffertje naar de Tweede Kamer. Daar biedt de minister de Miljoenennota en de Rijksbegroting aan.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Consumeren (blz. 15)
Consumeren: Dit is het kopen van producten om in je eigen behoeften te voorzien. 

Goederen: Zijn tastbare producten die je kunt kopen. --> frikandelbroodje en Playstation.

Diensten: Dit zijn activiteiten waarmee in een behoefte wordt voorzien. --> een knipbeurt en geweldige les economie . 

Slide 6 - Slide

Goederen (blz. 15)
Gebruiksgoederen: Dit zijn producten die je meerdere keren kunt gebruiken, zoals een tandenborstel. 

Verbruiksgoederen: Deze kun je maar één keer gebruiken, zoals tandpasta. 

Slide 7 - Slide

1.2 inkomsten en uitgaven (blz. 18)
Als huishouden heb je diverse uitgaven. 

Schrijf eens 6 verschillende uitgaven op die er bij jouw thuis zijn. Jullie krijgen hier drie minuten de tijd voor. 
timer
3:00

Slide 8 - Slide

1.2 inkomsten en uitgaven (blz. 18)
Soorten uitgaven:
  • Vaste lasten: Uitgaven met een vaste regelmaat. 
  • Huishoudelijke uitgaven: Uitgaven voor het huishouden zoals boodschappen en persoonlijke verzorging. 
  • Incidentele uitgaven: Dit zijn meestal grote uitgaven zoals een wasmachine. Deze uitgaven komen niet zo vaak voor. 

Slide 9 - Slide

Opdrachten boek
Pak bladzijde 18 erbij.

Wat: 
Lees eerst de theorie bovenin bladzijde 18, maak daarna opdracht 13 en 14.
Hoe: Overleg alleen in je duo. 
Tijd: Jullie krijgen hier 15 minuten de tijd voor. 
Hulp: Probeer het eerst uit de tekst in het blauwe stuk te halen, vraag het vervolgens rustig aan diegene die naast je zit. 
Ben je klaar?: Maak opdracht 15.


Slide 10 - Slide

1.2 inkomsten en uitgaven (blz. 19)
Soorten inkomsten:
  • Inkomen uit arbeid: loon dat je ontvangt als je werkt. 
  • Inkomen uit bezit: geld dat je ontvangt als je bezittingen beschikbaar stelt. --> bijvoorbeeld het verhuren van je Playstation. 
  • Overdrachtsinkomen: geld dat je ontvangt, zonder dat je een directe tegenprestatie voor levert. Bijvoorbeeld zakgeld en kinderbijslag. 

Slide 11 - Slide

Inkomen (blz. 19)

Slide 12 - Slide

Opdrachten boek
Pak bladzijde 20 erbij.

Wat: 
Lees eerst de theorie bovenin bladzijde 20, maak daarna opdracht 16 en 17.
Tijd: Jullie krijgen hier 15 minuten de tijd voor. 
Hulp: Probeer het eerst uit de tekst in het blauwe stuk te halen, vraag het vervolgens rustig aan diegene die naast je zit. 
Ben je klaar?: Maak opdracht 18 en 19.


Slide 13 - Slide

1.2 inkomsten en uitgaven (blz. 19)
Budget: Het bedrag wat je in een periode kunt uitgeven. 

Begroting: Een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode. 

Slide 14 - Slide

Omrekenen van week naar maand
Je krijgt €5 zakgeld per week.
Gevraagd: Hoeveel is dat per maand?

Kijk naar het groene stuk bovenaan blz. 21!

Slide 15 - Slide

Omrekenen van week naar maand
Je krijgt €5 zakgeld per week.
Hoeveel is dat per maand?

5 x 4 = € 20

5 x 52 weken = 260 per jaar
260 / 12 maanden = € 21,67


Slide 16 - Slide

Opdrachten boek
Pak bladzijde 21 erbij.

Wat: 
Lees eerst de uitleg bovenin bladzijde 21, maak daarna opdracht 19.
Hoe: Bereken eerst alle bedragen naar een maand (bovenin blz. 21).
Tijd: Jullie krijgen hier 15 minuten de tijd voor. 

Ben je klaar?: Maak opdracht 20 en 21.


Slide 17 - Slide