This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Karneval
Die ‘fünfte Jahreszeit’, wie die Karnevalszeit gerne genannt wird, beginnt offiziell am 11.11. Im Gegensatz zu den meisten anderen Festen trägt das Fest unmittelbar vor der Fastenzeit verschiedene Namen.
Slide 2 - Slide
Woher kommt der Brauch?
Wir sehen uns gleich ein Video an über den Ursprung des Karnevals.
Beantworte folgende Fragen:
Wann wird gefeiert?
Wer feiert?
Slide 3 - Slide
Karneval
Ik vind Karneval een fantastisch feest.
Ik ben een keer bij een Karnevals optocht geweest.
Ik heb wel vaker Karneval gevierd.
Ik heb nog nooit iets met Karneval gedaan.
Slide 4 - Poll
Slide 5 - Video
Was bedeutet "Alle Jläser huh"? Beantwoord de vraag in het Nederlands.
Slide 6 - Open question
Slide 7 - Video
00:07
Rheinland
Südwesten
Bayern
Karneval
Fastnacht
Fasching
Slide 8 - Drag question
00:25
Karneval (Carnelevale) bedeutet?
A
Festen
B
Essen
C
Fleischwegname
Slide 9 - Quiz
Der Höhepunkt der Karnevalszeit ist der Karnevalsumzug am Rosenmontag mit vielen bunten Wagen und verkleideten Menschen.
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
In Köln feiern die Jecken Rosenmontag Wat zijn Jecken?
A
De prins en de raad van 11.
B
Carnavalsvierders
C
Mannen met jassen.
D
De burgemeester en wethouders van Keulen.
Slide 12 - Quiz
An den Umzug nehmen etwa 11.000 Karnevalisten teil. Vertaal Umzug
Slide 13 - Open question
Ein Karnevalswagen nimmt Schulz und Merkel aufs Korn. Wat betekent aufs Korn nehmen?
A
Aandacht besteden aan.
B
Uitbeelden.
C
Onder schot nemen.
D
Bespotten.
Slide 14 - Quiz
Die Tanzgarden dürfen nicht fehlen. Wat betekent "dürfen nicht fehlen"?
A
Zijn niet met veel
(dansers) aanwezig.
B
Kunnen niet veel.
C
Mogen niet ontbreken.
Slide 15 - Quiz
Hoe heet dit Duitse carnavalsliedje?
A
Atemlos
B
Pirate
C
Kölle Alaaf
D
Pieëlhaze
Slide 16 - Quiz
Hoe heet dit Duitse carnavalsliedje?
A
Einen Stern
B
Fliegerlied
C
Kölle Alaaf
D
Knolbeat
Slide 17 - Quiz
Tot wanneer duurt de vastentijd (Fastenzeit)?
A
Weihnachten
B
Pfingsten
C
Ostern
D
Tag der deutschen Einheit
Slide 18 - Quiz
Karneval, Fasching en Fastnacht
A
Betekenen niet hetzelfde.
B
Betekenen hetzelfde.
Slide 19 - Quiz
die Perücke
das Kostüm
die Maske
die Schminke
die Papierschlange
Slide 20 - Drag question
Slide 21 - Video
Op Weiberfastnacht hebben de vrouwen de macht. Wat doen de vrouwen?
A
Ze kussen iedereen.
B
Ze laten hun mannen thuis om alleen Carnaval te vieren.
C
Ze knippen bij de mannen de stropdas af.
D
Ze kopen een schaar.
Slide 22 - Quiz
Der Tag an dem die Umzüge stattfinden
Ein Synonym für Karneval
Eine Parade durch die Stadt
Die Zeit vor dem Fasten, in der die Menschen feiern