17.4 Het belang van de nucleotidevolgorde

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 17.4 Het belang van de nucleotidevolgorde
1 / 44
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 17.4 Het belang van de nucleotidevolgorde

Slide 1 - Slide

Doel en begrippen 17.4
Je leert welke typen mutaties er zijn en welke effecten ze hebben op een organisme
sequencen, ddNTP`s, mutaties, puntmutatie, substitutie, deletie, insertie, chromosoommutatie, inversie, duplicatie, translocatie, genoommutatie, mutageen, leesraamverschuiving, tumorsuppresorgenen, proto-oncogenen, restrictie-enzymen, transgen, cisgen

Slide 2 - Slide

Sequencing
Het bepalen van de nucelotidevolgorde van DNA.

Met behulp van PCR in combinatie met dNTP's en ddNTP's =
nucleotiden met een H groep aan de 3` kant ipv een OH groep waardoor er geen nieuwe nucleotide aangezet kan worden.

Daarna volgt capillairelectroforese.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Vraag 4
(uit het boek, pag 28)

Slide 6 - Slide

Vraag 4
(uit het boek, pag 28)
Leg uit of dit nucleotide correspondeert met het 3’- of het 5’-einde van de streng waarlangs de PCR heeft plaatsgevonden.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Welke basenvolgorde is af te lezen
uit deze gel?
A
3'-TCGTAGACTCA-5'
B
3'-ACTCAGATGCT-5'
C
3'-AGCATCTGAGT-5'
D
3'-TGAGTCTACGA-5'

Slide 9 - Quiz

Vraag 4
(uit het boek, pag 28)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Soorten mutaties
Puntmutatie: verandering van één nucleotide

Chromosoommutatie: verandering in een chromosoom

Genoommutatie: verandering in het aantal chromosomen

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Leesraamverschuiving (frameshift)
Als gevolg van een insertie
of deletie wordt een totaal
ander eiwit gecodeerd.
Of er ontstaat op een andere
plek een start- of stopcodon.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Wanneer hoeven mutaties geen gevolgen te hebben? (meerdere antwoorden kunnen juist zijn)
A
Als ze plaatsvinden in introns
B
Als ze plaatsvinden in exons
C
Als ze plaatsvinden in STR's

Slide 16 - Quiz

Introns bevatten niet-coderend DNA. Mutaties zijn daarom meestal niet zichtbaar in het fenotype, tenzij het een mutatie betreft in een regulatorgen.

Mutaties in exons kunnen ook synoniem zijn, dus een substitie wat leidt tot hetzelfde aminozuur.

STR's bevinden zich in niet-coderend DNA


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Gevolgen van mutaties - plaats
  • Mutatie in een niet-coderend deel van het DNA => gevolgen nihil, behalve bij genregulatie-deel
  • Mutatie in coderend deel => gevolgen wisselend 
  • Bijvoorbeeld in wiebelbase => geen gevolgen
  • Verandering van de aminozuurvolgorde => kleine tot zeer grote gevolgen

Slide 19 - Slide

Gevolgen van mutaties - celtype
  • Mutatie in een inactief gen van een weefselcel => geen gevolgen
  • Mutatie in een stamcel => kleine tot grote gevolgen
  • Mutatie in een geslachtscel => kleine tot grote gevolgen

Slide 20 - Slide

Verstoringen celcyclus
Tumorsuppressor genen: genen die de celdeling remmen of apoptose (gecontroleerde celdood) stimuleren.
Als er een mutatie in een dergelijk gen optreedt kan een tumor ontstaan.
Proto-oncogenen: genen die de celdeling stimuleren.
Als er een mutatie in een dergelijk gen optreedt waardoor het actiever wordt kan een tumor ontstaan.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Genetische modificatie
Het aanpassen van het DNA van een organisme heet genetische modificatie.
Als een organisme DNA van een ander soort organisme krijgt ingebouwd heet dit een transgeen organisme.
Als een organisme DNA van een zelfde soort organisme krijgt ingebouwd heet dat een cisgeen organisme
BINAS 71M1

Slide 27 - Slide

Genetische modificatie

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Genetische modificatie 
                                      

Slide 30 - Slide

Genetische modificatie

Slide 31 - Slide

Genetische modificatie

Slide 32 - Slide

Genetische modificatie

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Vraag 6
(uit het boek, pag 29)

Slide 37 - Slide

Vraag 6a)
Wat is de lengte in basenparen van de DNA-fragmenten bij een reactie met het restrictie-enzym BamHI?
A
1000 en 1500
B
500, 1000 en 1500
C
500 en 1000
D
500 en 2500

Slide 38 - Quiz

Vraag 6
(uit het boek, pag 29)

Slide 39 - Slide

Vraag 6b)
Na een reactie met restrictie-enzymen ontstaan DNA-fragmenten van 400, 800 en 1800bp. Welke restrictie-enzymen zijn gebruikt?
A
Alleen EcoRI
B
EcoRI en HindIII
C
HindIII en BamHI
D
EcoRI en HindIII

Slide 40 - Quiz

Vraag 6
(uit het boek, pag 29)

Slide 41 - Slide

recombinante-DNA-techniek

Slide 42 - Slide

Waarom wordt er altijd een gen voor antibioticum resistentie in het plasmide ingebouwd?
A
Anders werkt het plasmide niet goed
B
Anders neemt de bacterie het plasmide niet op
C
Dan kan er getest worden of het plasmide is opgenomen
D
Dit maakt de techniek makkelijker om uit te voeren

Slide 43 - Quiz

Hoe goed begrijp je de stof al?
van 17.1 t/m 17.4?
😒🙁😐🙂😃

Slide 44 - Poll