NN 3vwo Gram Brug ws + ws H1 t/m 4

Geef de woordsoort aan: Ik geloof dat het rode autootje van hem is, dat naast dat schuurtje staat.
de tweede dat =
A
onderschikkend voegwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
1 / 16
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Geef de woordsoort aan: Ik geloof dat het rode autootje van hem is, dat naast dat schuurtje staat.
de tweede dat =
A
onderschikkend voegwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord

Slide 1 - Quiz

Geef de woordsoort aan: Ik geloof dat het rode autootje van hem is, dat naast dat schuurtje staat.
de derde dat =
A
onderschikkend voegwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord

Slide 2 - Quiz

Geef de woordsoort aan: De vriendin van wie ik een boek heb geleend, wil het nu graag terug.
Wie =
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 3 - Quiz

Geef de woordsoort aan: De vriendin van wie ik een boek heb geleend, wil het nu graag terug.
het=
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Quiz

Geef de woordsoort aan: Die jongen ken ik, maar die man niet.
de eerste die =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

Geef de woordsoort aan: Die jongen ken ik, maar die man niet.
de tweede die =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

Geef de woordsoort aan:
Ik dacht op zolder wat te horen.
wat=
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 7 - Quiz

Geef de woordsoort aan:
In de vakantie heb ik wat thrillers gelezen.
wat=
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 8 - Quiz

Geef de woordsoort aan:
Je zou je moeten schamen!
De eerste je =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Geef de woordsoort aan:
Je zou je moeten schamen!
De tweede je =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Geef de woordsoort aan:
Het regent al de hele dag.
het =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Geef de woordsoort aan:
"Donders, nou ben ik weer mijn pen kwijt!"
Donders=
A
zelfstandig naamwoord
B
tussenwerpsel
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quiz

Geef de woordsoort aan:
Helaas, weer geen geluk in de staatsloterij.
Helaas=
A
zelfstandig naamwoord
B
tussenwerpsel
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quiz

Geef de woordsoort aan:
Ik ga helaas niet mee, omdat ik nog moet werken.= helaas=
A
zelfstandig naamwoord
B
tussenwerpsel
C
bijwoord
D
bijvoeglijknaamwoord

Slide 14 - Quiz

Geef de woordsoort aan:
Als je goed oefent, haal je een voldoende!
oefent =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijknaamwoord

Slide 15 - Quiz

Geef de woordsoort aan:
Als je goed oefent, haal je een voldoende!
voldoende=
A
Onbepaald hoofdtelwoord
B
bepaald hoofdtelwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quiz