Voorzetsels met naamvallen + 2 + 3 +4

Voorzetsels met naamvallen 
+ 2e naamval
 + 3e naamval 
+4e naamval
1 / 10
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Voorzetsels met naamvallen 
+ 2e naamval
 + 3e naamval 
+4e naamval

Slide 1 - Slide

Voorzetsels & naamvallen
Deze les gaat over voorzetsels met een 'vaste' naamval.
We maken onderscheid tussen de voorzetsels die altijd een 'vaste' naamval hebben en keuzevoorzetsels.

Slide 2 - Slide

De voorzetsels + 2

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Voorzetsels + 4e naamval

Slide 5 - Slide

Stappenplan
1. Bepaal de naamval (voorzetsel / werkwoord / ontleden)
2. Bepaal of het zinsdeel begint met een woord uit de der- Gruppe of de ein-Gruppe of een persoonlijk voornaamwoord is
3. Kies de bijbehorende uitgang

Slide 6 - Slide

Wann fährst du zu dein___ Tante?
A
deine
B
deiner
C
deinem
D
dein

Slide 7 - Quiz

Er fährt durch unser___ Straße.
A
unser
B
unserem
C
unserer
D
unsere

Slide 8 - Quiz

Inerhalb ein___ Woche fangen wir an.
A
ein
B
eine
C
einer
D
eines

Slide 9 - Quiz

Maken
Boek Kapitel 2, Aufg. 11, 12, 14, 15 (Grammatik)
Kapitel 3, Aufg 3, 4, 5 & 38, 39 en 40 (lesen)

Slide 10 - Slide