2vb Chapitre 5: Les parties du corps & la négation=ontkenning

1 / 41
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

1-  CHAPITRE 5 : BRON B
Les parties du corps
= lichaamsdelen
en 
het voorzetsel 
"à" + lidwoord
Exercice 12 a,b p.19

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Chapitre 5 Objectif Santé
Grammaire
  • La négation
  • Poser une question
                         Het voorzetsel _à + lidwoord

Het voorzetsel "à" + lidwoord verandert in een zin afhankelijk van het geslacht (mannelijk, vrouwelijk) en het meervoud van het woord.


Slide 7 - Slide

Het voorzetsel " à " + lidwoord
à   +   le                           au                          J'ai mal au bras
à   +   la                           à la                        J'ai mal à la tête
à   +   l'                             à l'                         J'ai mal à l'épaule
à   +   les                         aux                       J'ai mal aux oreilles

 

Slide 8 - Slide

0

Slide 9 - Video

l'épaule
A
de maag
B
de buik
C
de schouder
D
de arm

Slide 10 - Quiz

le dos
A
de rug
B
het been
C
de buik
D
de voet

Slide 11 - Quiz


A
Le pied
B
Le coeur
C
Le bras
D
Le genou

Slide 12 - Quiz


A
Le nez
B
Les joues
C
Les jambes
D
Les oreilles

Slide 13 - Quiz


timer
0:15
A
la main
B
la bouche
C
le pied
D
le nez

Slide 14 - Quiz


A
la jambe
B
la tête
C
le bras
D
le genou

Slide 15 - Quiz


timer
0:15
A
la main
B
le ventre
C
le pied
D
la bouche

Slide 16 - Quiz

2-  CHAPITRE 5 : BRON D
De ontkenning= la négation
Video uitleg 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Link

Stappenplan
1.  Bepaal wat de persoonsvorm in de zin is.

2. Plaats NE voor de persoonsvorm.

3. Plaats PAS achter de persoonsvorm.

Slide 19 - Slide

Les lunettes

Slide 20 - Slide

In welke zin wordt de ontkenning correct gebruikt?
A
Je suis ne pas le prof.
B
Je ne suis le prof.
C
Je ne suis pas le prof.
D
Je n' suis pas le prof.

Slide 21 - Quiz

In welke zin wordt de ontkenning correct gebruikt?
A
Je ne aime la pizza.
B
Je ne aime pas la pizza.
C
Je n'aime la pizza.
D
Je n'aime pas la pizza.

Slide 22 - Quiz

In welke zin wordt de ontkenning correct gebruikt?
A
Je vais ne pas voyager.
B
Je ne vais pas voyager.
C
Je vais ne voyager pas.
D
Je ne vais voyager pas.

Slide 23 - Quiz

Schrijf de ontkenning op de juiste plek: Tu regardes la télé.

Slide 24 - Open question

Schrijf de ontkenning op de juiste plek: Marie habite à Nice.

Slide 25 - Open question

Schrijf de ontkenning op de juiste plek: Nous sommes ici.

Slide 26 - Open question

Schrijf de ontkenning op de juiste plek: Vous allez chez Maxime.

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

Andere ontkenningen
Er zijn nog andere ontkenningen. Die werken hetzelfde!

- Niet meer =   NE ... PLUS
- Nooit =            NE ... JAMAIS
- Niets =            NE ... RIEN
- Nog niet =     NE ... PAS ENCORE

Slide 31 - Slide

Attention!
Il y a un restaurant (= Er is een restaurant).
Il n'y a pas de* restaurant.

C'est génial! (= Dat is gaaf!)
Ce n'est pas génial!

*un/une veranderen in 'de' na een ontkenning. 

Slide 32 - Slide

Schrijf de ontkenning op de juiste plek: C'est possible.

Slide 33 - Open question

Schrijf de ontkenning op de juiste plek: Il y a un bus.

Slide 34 - Open question

Max adore la quiche.
(niet meer)
A
Max n'adore jamais la quiche.
B
Max n'adore plus la quiche.
C
Max n'adore pas encore la quiche.
D
Max n'adore rien.

Slide 35 - Quiz

Je prends le médicament.
(nog niet)
A
Je ne prends jamais le médicament.
B
Je ne prends plus le médicament.
C
Je ne prends pas encore le médicament.
D
Je ne prends rien.

Slide 36 - Quiz

Je suis en forme.
(nooit)

Slide 37 - Open question

Ik ben nooit ziek
A
Je ne suis pas malade
B
Je ne suis pas encore malade
C
Je suis jamais malade
D
Je ne suis jamais malade

Slide 38 - Quiz

Tu parles beaucoup.
(niet meer)

Slide 39 - Open question

J'ai la grippe.
(niet)

Slide 40 - Open question

Vertaal:
Ik heb niets

Slide 41 - Open question