Les 3 + 4 + 5 indexcijfers, inflatie en koopkracht intro

koopkracht
reëel rendement
1 / 38
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

koopkracht
reëel rendement

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Bij ons staat de verwarming overdag altijd op:
17
19
20
22
weet ik niet
24
uit

Slide 2 - Poll

This item has no instructions

Ik heb last van de huidige inflatie
Helemaal niet waar
Niet waar
Waar
Helemaal waar

Slide 3 - Poll

Extra vragen die je kan stellen adv de antwoorden:
- Aan welke kosten merk je dit het meest?
- Heb je een beeld bij inflatie? 

Slide 4 - Video

This item has no instructions

Slide 5 - Video

This item has no instructions

Voor wie is hyperinflatie een voordeel?
A
Mensen met veel spaargeld
B
Mensen met veel schulden

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Door hyperinflatie .......
A
daalt de nominale waarde van geld
B
stijgt de nominale waarde van geld
C
daalt de reele waarde van geld
D
stijgt de reele waarde van geld

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Inflatie en koopkracht
Stel jij krijgt €25 zakgeld per maand. Je besteedt al je geld aan lolly's van €1. Hoeveel lolly's koop je elke maand?

Juist 25!
Stel nu dat de prijs van lolly's stijgt naar €1,50. Hoeveel lolly's kan je dan nog kopen?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Je zakgeld is €25 per maand
De prijs van lolly's van €1 naar €1,50. Hoeveel lolly's kan je nu kopen?
A
25
B
20
C
16,7
D
15

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Je kon dus eerst 25 lolly's kopen en nu nog 16,7.
Wat is er gebeurd met je koopkracht?
A
gestegen
B
gedaald

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Stel jouw inkomen stijgt met 10% en de prijzen met 5%
Is je koopkracht dan gestegen of gedaald?
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Koopkracht
Dus koopkracht bereken je door 
inkomen / prijs = aantal producten

dit kan ook met indexcijfers
indexcijfer inkomen/ indexcijfer prijzen *100 = indexcijfer koopkracht

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Indexcijfer koopkracht
koopkracht wordt ook wel reëel inkomen genoemd
het geldbedrag noemen we nominaal 
en de prijzen zijn gewoon de prijzen.

Als we al deze getallen omzetten in indexcijfers krijg je:
reëel indexcijfer = afgekort tot ric
prijsindexcijfer = pic
nominaal indexcijfer = nic

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Wat is het indexcijfer van je inkomen en wat is het indexcijfer van de prijzen. Als je inkomen met 10% stijgt en de prijzen dalen met 5%?
A
inkomen 110 prijzen 95
B
inkomen 110 prijzen 105
C
inkomen 90 prijzen 95
D
inkomen 90 prijzen 105

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Voorstellen Abstract
- Indexcijfers.
Nic: inkomen
Pic: prijs
Ric: verandering 

Nic/Pic X 100=Ric
Voor %, -100= % toe- of afname.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Zou je woensdag stemmen als je 18 was?
A
ja, en ik weet al zeker wat
B
ja maar ik twijfel nog
C
ja maar ik heb nog geen idee
D
Nee, ik wil niet stemmen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Stemmen!

Slide 18 - Mind map

This item has no instructions

Kies de juiste formule om de koopkracht uitgedrukt in het Reële Indexcijfer (RiC) uit te rekenen
A
RiC = (PiC / NiC) * 100
B
RiC = (NiC / PiC) * 100
C
RiC = (PiC * NiC) / 100
D
RiC = NiC - PiC + 100

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Rekenen met koopkracht - voorbeeld
  • Ten opzichte van 2017 is het inkomen van Ali 2% toegenomen in 2018. De inflatie in 2018 is 2,3%. Bereken het reëel indexcijfer in 2018. Is dit een stijging of daling?
  • ric = nic ÷ pic x 100
  • ric = 102 ÷ 102,3 x 100 = 99,7
  • Dit is een daling (want < 100) -0,3% dus Ali is?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Mijn salaris nam toe met 4%, de prijzen stegen met 1%. Hoeveel is mijn reële waarde veranderd?
A
104/101*100= 102,97 dus + 2,97%
B
101/104*100= 97,11 dus -2,88%
C
104/101=1,02 dus + 1,02%
D
101/104=0,97 dus -0,3%

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

RIC = NIC/PIC x 100
De nominale waarde van een vermogen stijgt met 3%. De inflatie is 2%. Bereken het reëel indexcijfer.
A
RIC = 103/102 x 100 = 100,98
B
RIC = 103/98 x 100 = 105,1
C
RIC = 102/103 x 100 = 99,03

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Mijn zakgeld steeg met 2%, de prijzen stegen met 2% hoeveel is mijn reële waarde veranderd?
A
102/102=1 dus met 1%
B
102/102*100=100 dus met 0%

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Koopkracht 
Rente 
Hypotheek lening
Inflatie 
Hoeveel kun je met  je salaris kopen? 
Prijzen worden hoger. Geld wordt minder waard 
Interest is ook wel?
Lening die je krijgt voor het kopen van een huis

Slide 25 - Drag question

This item has no instructions

Koopkracht 5% Inflatie 2%
Hoeveel stijgt of daalt het nominale inkomen?
A
7,1%
B
-2,9%
C
2,9%
D
4,3%

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Mijn salaris is gestegen van €2000 naar € 2040 per maand. De prijzen namelijk gemiddeld met 2% toe.
Wat is mijn RIC?
A
-5%
B
91,2
C
95
D
100

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Bekijk de grafiek.
Stel dat 2015 het basisjaar is. Hoe groot is dan de CPI (eind) 2018?
A
101,48
B
102,49
C
104,57
D
113,16

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het indexcijfer van 2008?
A
146
B
132
C
126
D
100

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

De kaartverkoop van een voetbalvereniging staat hiernaast in indexcijfers vermeld.
Bereken de verkochte kaarten in april.
A
4500
B
8700
C
6235
D
10.070

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

RIC = NIC/PIC x 100
Het rendement van een nominaal vermogen in een jaar is 2,6%. De inflatie is 3,2%.
Bereken de verandering van de reële waarde.
A
RIC = 103,2 - 102,6 = 100,6, dus een stijging met 0,6%.
B
RIC = 103,2/102,6 x 100 = 100,58, dus een stijging met 0,58%
C
RIC = 102,6/103,2 x 100 = 99,42, dus een daling met 0,58%
D
RIC = 102,6 x 0,968 = 99,32, dus een daling met 0,68%.

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveelheid geld die iemand in een bepaalde periode ontvangt.
Lijn die bij iedere prijs aangeeft hoeveel stuks de consumenten bij die prijs willen kopen

hoeveelheid goederen en diensten die met het inkomen gekocht kunnen worden

aantal stuks dat de consumenten bij een bepaalde prijs willen kopen
gevraagde hoeveelheid
vraaglijn
koopkracht
inkomen

Slide 32 - Drag question

This item has no instructions

Hoeveel sommen uit het boek heb je al gemaakt?
A
10+
B
10-5
C
4-1
D
Ik ga deze week beginnen :)

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel sommen uit het boek heb je al gemaakt?
A
10+
B
10-5
C
4-1
D
Ik ga dit weekend beginnen :)

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat is je reëel rendement?
De rente op je spaargeld is 6%, de inflatie is 1,5%.
A
-4,2%
B
4,4%
C
1,044%
D
0,96%

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

De formule voor het berekenen van de koopkracht is:
A
RIC = NIC x PIC / 100
B
RIC = NIC / PIC x 100
C
RIC = PIC / NIC x 100
D
NIC = RIC/PIC x 100

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Een voorbeeld van reëel rendement
Rente op je spaargeld is 5% per jaar, de prijzen stijgen dit jaar met 2%.
Indexcijfer nominaal spaargeld = 105 t.o.v. een jaar eerder. 
Indexcijfer prijzen = 102 t.o.v. van een jaar eerder

Reëel indexcijfer = 105/102*100 = 102,9

Dus de koopkracht van je spaargeld = reëel rendement is met 2,9% gestegen. 

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Het basisjaar is 2012
Indexcijfer lonen mei 2016 108
Indexcijfer lonen juni 2016 109
Wat betekent dat laatste?
A
De lonen zijn in juni 109% gestegen t.o.v. mei
B
De lonen zijn in juni 9% gestegen t.o.v. mei
C
De lonen zijn in juni 109% gestegen t.o.v. 2012
D
De lonen zijn in juni 9% gestegen t.o.v. 2012

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions