Werkwoordspelling (geen persoonsvorm).

Werkwoordspelling (geen persoonsvorm).
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling (geen persoonsvorm).

Slide 1 - Slide

De Plus (verbouwen) de supermarkt alweer.
A
verbouwt
B
verbouwd
C
verbouwen

Slide 2 - Quiz

Wat er ook (gebeuren), ik blijf je trouw.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeuren

Slide 3 - Quiz

Toen mijn oma nog (leven), (hechten) zij veel waarde aan het bezoeken van de verjaardagen van haar kleinkinderen
A
leevde, hechtte
B
leefde, hechte
C
leefde, hechtte
D
leevde, hechte

Slide 4 - Quiz

Sifan Hassan (vergroten) de afstand tot haar tegenstanders.
A
vergrote
B
vergrotte
C
vergroote
D
vergrootte

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Slide

Voltooid deelwoord
  • Geeft aan dat er actie heeft plaatsgevonden die ook al is afgerond.
  •  Begint vaak met een voorvoegsel: ge-, be-, ver-, etc.
  • Er moet altijd al een pv in de zin staan: zijn, worden, etc.
  • Eindigt op -en (Dat is bekeken.) of t/d (Hij wordt verwelkomd) 

Slide 9 - Slide

Verlengproef
of
...

Slide 10 - Slide

De straat was (bezaaien) met vuurwerkresten.
A
bezaaid
B
bezaait

Slide 11 - Quiz

Jij hebt mij (beloven) om te stopen met vapen.
A
belooft
B
beloofd

Slide 12 - Quiz

Onvoltooid deelwoord
  • Geeft aan dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook nog iets anders aan het doen bent
  • Bijv: Lachend fietsen wij naar school.
  • Bijv: Al doende leert men.
  • Je maakt een onvoltooid deelwoord door d of de achter het infinitief/hele werkwoord te zetten.

Slide 13 - Slide

Ik zag dat je (vapen) naar school bent gefietst.
A
vapend, gefietst
B
vapent, gefietst
C
vapend, gefietsd
D
vapent, gefietsd

Slide 14 - Quiz

Toen hij het (melden), was het (melden) voorval al drie dagen oud.
A
meldde, vermelde
B
melde, vermelde
C
melde, vermelde
D
meldde, vermeldde

Slide 15 - Quiz

Werkwoord als bijvoeglijk naamwoord.
  • Je kunt werkwoorden gebruiken om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord. 
  • Oftewel het werkwoord kan een bijvoeglijk naamwoord zijn.
  • Dat is dan vaak het voltooid deelwoord + e.
  • Zo kort mogelijk schrijven.
  • Moet goed blijven klinken.

Slide 16 - Slide

Werkwoord als bijvoeglijk naamwoord.
  • Bijv.: In de verlichte kamer zaten zij tegenover elkaar.
  • Bijv.: De verrotte appel gooide hij in de prullenbak.
  • Bijv.: De geasfalteerde weg leidde naar het ziekenhuis.

Slide 17 - Slide

Wie die (verbreden) weg heeft verbreed, heeft de (beogen) breedte niet waargemaakt.
A
verbreedde, beogde
B
verbrede, beoogde
C
verbreede, beoogde
D
verbredde, beogde

Slide 18 - Quiz

De (ontpitten) olijven liggen naast de (verrotten) worst op de borrelplank.
A
ontpite, verrote
B
ontpitte, verrote
C
ontpite, verrotte
D
ontpitte, verrotte

Slide 19 - Quiz

Infinitief
  • Infinitief = het hele werkwoord
  • Bijv.: Hij bleef maar lachen.
  • Kan ook als zelfstandig naamwoord worden gebruikt, je zet er dan het voor.
  • Bijv.: Maar het lachen verging hem snel.

Slide 20 - Slide

Gebiedende wijs
  • Daarmee vertel je wat iemand moet doen.
  • Is hetzelfde als de ik-vorm
  • Bijv.: Blijf staan!
  • Bijv.: Ga uit mijn ogen!
  • Bijv.: Doe je ogen dicht.

Slide 21 - Slide

Opdracht
Maak in Taalblokken de volgende "versterk jezelf"-oefeningen:
  • Werkwoordspelling/Voltooide tijd
  • Werkwoordspelling/Voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Slide