This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
SE 2
schrijfvaardigheid brief
Slide 1 - Slide
Check je conventies!
Check of de adressen, datum, aanhef en afsluiting op de juiste plek staan.
Volgorde conventies 1
Eigen adres (zonder naam)
Adres ontvanger
Datum
Aanhef
Inhoud
Afsluiting
Beoordeling conventies
Eén of meerdere fouten in conventies: 0 punten. Je kunt maximaal 1 punt behalen met het juist vermelden van de conventies.
Dit is al 1 punt 'in the pocket' indien je het correct vermeldt.
Slide 2 - Slide
Afkortingen
Het is niet toegestaan om afkortingen te gebruiken in een zakelijke brief. Schrijf alle woorden volledig op.
Afkortingen
I'm > I am You're > You are We're done with > We are done with
Slide 3 - Slide
Chat-taal
Gebruik geen chat-taal / straattaal in een zakelijke brief.
I am gonna > I am going to U > You Wassup > How are you doing?
Slide 4 - Slide
Grammaticale fouten brief inhoud
Inhoudselement 2
- Schrijf hoe je aan de folder komt die je gelezen hebt.
Fout antwoord
My teacher Englishgives me a brochure about your company.
Goed antwoord
My English teacher gave me a brochure about your company.
Inhoudselement 3
- Vertel met wie je naar Londen gaat, hoeveel personen dat zijn en waarom jullie gaan.
In de eerste week van juni gaan jullie met een groep van dertig leerlingen en vier docenten een paar dagen naar Londen. Eventueel kun je element 4 (wanneer jullie gaan) hieraan koppelen.
Fout antwoord
We are going to London with thirty students and four teachers. Ik mis: wanneer jullie gaan en waarom.
Goed antwoord
In the first week of June, we are going to Londen with thirty pupils and four teachers to celebrate the end of our exam period.
Slide 5 - Slide
Grammaticale fouten brief
Houd je taalgebruik netjes en formeel!
Inhoudselement 5
Vraag naar de mogelijkheid om een rondleiding te boeken.
Mogelijk antwoord
I want to book a tour through your television studios.
Mogelijk antwoord
I would like to book a tour through your television studios.
Slide 6 - Slide
Wat is netter?
A
I want
B
I would like
Slide 7 - Quiz
Vertaal: Kunnen wij een groepskorting krijgen?
Slide 8 - Open question
Extra uitleg
Vertaal: Kunnen wij een groepskorting krijgen?
Is it possible to receive a group discount? Could we receive a discount for our large group?
Blijf altijd beleefd!
Slide 9 - Slide
welke zinnen zijn fout?
A
I want to receive a quick response.
B
I would like to receive a quick response.
C
I wish a fast reaction.
D
At least, I hope I will get a quick response.
Slide 10 - Quiz
Extra uitleg
Blijf beleefd in de slotzin.
I hope to hear from you soon.
I would like to hear from you soon. I look forward to hearing from you soon.
Geen want of wish > je hebt niks te willen of wensen!
Slide 11 - Slide
Verbindingswoorden
Veel mensen hebben de neiging om elke zin op dezelfde manier te beginnen.
Vb: I, I, I ... And then, and then...
Probeer elke zin op een andere manier te beginnen en vermijd "I" zoveel mogelijk.
Slide 12 - Slide
Verbindingswoorden
Voor heel veel voorbeelden van verbindingswoorden verwijs ik je naar: Magister > Studiewijzer > Engels mavo 4 lmi > Zakelijke brief uitleg > Engelse verbindingswoorden voor de zakelijke brief.
Slide 13 - Slide
Hulpzinnen
Padlet
Hier staan nu documenten met veel hulpzinnen die je kunt gebruiken in je zakelijke brief en de juiste conventies.
Doe er je voordeel mee!
Slide 14 - Slide
Valkuilen
In de padlet staan ook valkuilen voor de zakelijke brief.
Denk hierbij aan valkuilen zoals:
valkuil 1
A / An A > woorden die in de uitspraak met een medeklinker begint. An> woorden die in de uitspraak met een klinker beginnen.
Valkuil 2
To / Too to > voorzetsel 'naar' of voor een werkwoord too > vertaling 'te' of 'ook'
Valkuil 3
Their / There / They're Their = hun. bezit aangeven. There = daar. They're = zij zijn
Valkuil 4
Man/Men Woman / Women Man / Woman = man/vrouw enkelvoud Men / Women = mannen en vrouwen (meervoud).
Slide 15 - Slide
Beoordeling
Slide 16 - Slide
Woordvolgorde ( zie ook padlet)
En denk aan de Engelse woordvolgorde: Wie? - Doet? - Wat/Wie? - Waar? - Wanneer?
Ibought fresh orange juiceat the marketyesterday.
Plaats komt voor tijd > patat toetje ezelsbruggetje.