Present + passé composé

Present + Passé composé
Zinnen Maken
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Present + Passé composé
Zinnen Maken

Slide 1 - Slide

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 2 - Slide

Tips:

1. Bedenk dat zinnen bestaan uit :
    
wie   - doet          - wat                               /waar                 /wanneer

Julie - apprend - les mots de français - à la maison - maintenant
 Julie- leer -franse woorden - thuis - nu.
Let op :Werkwoorden -Vertaling
                                           Welke tijd?
                                           Welke groep

2. Als je de woorden goed leert kun je veel makkelijker zinnen maken.

3. Een vraag maak je door 'Est-ce que' voor de zin te zetten met een ? aan het eind

    Est-ce que tu parles français?

4. Voor een ontkenning in de zin plaats je ne....pas om pv --> je ne parle pas


Slide 3 - Slide

Faire une phrase
Mijn broers hebben de blauwe auto gekozen.  
Mes frères (hun broers) -wie
Ont choisi (hebben gekozen) -doet
La voiture bleue (de blauwe auto) -wat
Mes frères ont choisi la voiture bleue.

Slide 4 - Slide

Zinsaanpak: 
1. begin met onderwerp. let op: enkelvoud/meervoud, let op het bezittelijk voornaamwoord (mijn tot en met hun) en de lidwoorden. Kijk of er een bijvoeglijk naamwoord bij staat. Let dan ook op vorm en plaats.
2. doe dan het werkwoordelijk gezegde: werkwoorden in het Frans staan bij elkaar. Stel je zelf de volgende vragen: a. is het regelmatig of onregelmatig. in welke tijd staat het en welke stappen moet ik dan zetten. in welke persoon zet je de tijd (ik, jij, hij, wij, jullie/u, zij).
 3. Staat er een ontkenning in de zin: zet dan de juiste ontkenning rondom het eerste werkwoord.
 4. Ga verder met lijdend voorwerp (wat doe je, wat geef je), meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie) plaats tijd. Plaats of tijd, mits niet te lang mag ook vooraan in de zin.
 Kijk altijd na op: enkelvoud/meervoud/ bijvoeglijk naamwoorden, lidwoorden, ontkenning.

Slide 5 - Slide

Deux temps: Présent, Passé composé 
- Présent : Heden ( ik zing)
- Passé composé: Voltooid tegenwoordige tijd ( ik heb gezongen)

- Présent: Je chante
- Passé composé: J'ai chanté

Slide 6 - Slide

Présent
  • Drie soorten regelmatige werkwoorden 
- ER (manger = eten)
- IR (rougir = blozen)
- RE (vendre = verkopen)

  • Voor nu: WW op -ER belangrijk!

Slide 7 - Slide

Je zegt niet:
Je chanter (ik zingen)
Tu chanter (jij zingen)
Il/elle/on chanter (hij/zij/wij zingen)
nous chanter
vous chanter
ils/elles chanter

Slide 8 - Slide

Hoe vorm je een regelmatig ww op -er in de présent
A
- er + uitgangen
B
heel ww + uitgangen

Slide 9 - Quiz

Regelmatig ww op -er
Bijvoorbeeld: chanter (zingen)
- er + uitgangen:
Je chante
Tu chantes
Il/elle/on chante
Nous chantons
Vous chantez
Ils/elles chantent

Slide 10 - Slide

Sleep de pers vnw naar de juiste uitgangen
e
es
ons
ent
e
ez
je 
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Slide 11 - Drag question

Hoe maak je een Passé composé?
A
avoir + ww op é
B
aller + ww op é
C
faire + ww op é
D
avoir

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Welke zin staat in een voltooide zin?
A
ik heb gespeeld
B
ik speelde
C
ik zal spelen
D
ik speelde

Slide 14 - Quiz

Vul het rijtje van avoir in!
+ vertaling!

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Tu (écouter)
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
e écouté

Slide 17 - Quiz

ils (regarder)
A
a regardé
B
ont regardé
C
e regardé
D
ent regardé

Slide 18 - Quiz

Wij hebben gewoond
A
vous avez habité
B
nous sommes habité
C
nous avons habité
D
nous habitons

Slide 19 - Quiz

etre = Ik ben geweest - J'ai été

Slide 20 - Slide

zij heeft gemaakt
A
elle a fait
B
elle est fait
C
elle a fairé
D
elle a fais

Slide 21 - Quiz

wij zijn geweest
A
Nous sommes été
B
Nous avons été
C
Vous êtes été
D
Vous avez été

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Mind map

Hoe goed ben jij nu in staat om (met tabel en tips) zinnen te maken in het Frans?
010

Slide 24 - Poll