Langzaam begint een jongeman, genaamd Iosif Dzjoegasjvili (bijnaam: Stalin), steeds belangrijker binnen de Communistische Partij te worden.
Lenin moet niets van Stalin hebben: hij vindt hem te grof en ongeschikt als leider (of opvolger). Maar Lenin krijgt een aantal beroertes. en sterft zonder een opvolger aan te wijzen.