2018.10.25.KTO - water en elektrolyten

Kennistoetsonderwijs - water en elektrolyten
1 / 28
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnBeroepsopleiding

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Kennistoetsonderwijs - water en elektrolyten

Slide 1 - Slide

Vraag 1
Een 72-jarige man wordt gezien op de Spoedeisende Hulp in verband met spierzwakte en een ernstige hyperkaliëmie. Een ECG toont hierbij passende afwijkingen. Welke intraveneuze behandeling is als eerste aangewezen?

A
Calciumgluconaat
B
Glucose en insuline
C
Natriumwaterstof-carbonaat

Slide 2 - Quiz

Vraag 1
Een 72-jarige man wordt gezien op de Spoedeisende Hulp in verband met spierzwakte en een ernstige hyperkaliëmie. Een ECG toont hierbij passende afwijkingen. Welke intraveneuze behandeling is als eerste aangewezen?
a. Calciumgluconaat 
b. Glucose en insuline 
c. Natriumwaterstofcarbonaat 

NIV richtlijn elektrolystoornissen; stap 1 = membraanstabilisatie

Slide 3 - Slide

Vraag 2
Een 52-jarige patiënt wordt opgenomen met de volgende laboratoriumwaarden in het bloed: creatinine 98 micromol/L, natrium 140 mmol/L (normaalwaarde 135-145), kalium 3,0 mmol/L (normaalwaarde 3,5-5), bicarbonaat 12 mmol/L (normaalwaarde 22-29), chloride 119 mmol/L (normaalwaarde 96-107). Het kalium in de urine is 150 mmol/L (nomaalwaarde 25-125). Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van dit beeld? 
A
Braken
B
Diarree
C
Ketoacidose
D
Renale tubulaire acidose

Slide 4 - Quiz

Vraag 2
Creatinine 98 micromol/L, natrium 140 mmol/L (normaalwaarde 135-145), kalium 3,0 mmol/L (normaalwaarde 3,5-5), bicarbonaat 12 mmol/L (normaalwaarde 22-29), chloride 119 mmol/L (normaalwaarde 96-107). Het kalium in de urine is 150 mmol/L (nomaalwaarde 25-125). Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van dit beeld?
a. Braken; b. Diarree; c. Ketoacidose; d. Renale tubulaire acidose

Rennke, Denker Renal Pathophsiology, the essentials, 3e druk, hoofdstuk metabole acidosis. Interne Geneeskunde vd Meer en Stehouwer, hoofdstuk 14

Braken: metabole alkalose. Diarree: kaliumretentie door nier. Ketoacidose: verhoogde aniongap. 

Slide 5 - Slide

Vraag 2
RTA: 4 typen
  1. Distaal. Onvermogen tot acideren van urine; je verliest H+ en krijgt basische urine. En een metabole acidose.
    Oorzaak meestal auto-immuun (Sjogren, RA), hypercalciemie of medicamenteus (amfo B). Of idiopatisch of familiair. 
  2. Proximaal. Onvermogen om HCO3- terug te resoberen. Ook basische urine en metabole acidose.
    Oorzaak meestal lichte keten cast nefropathie. Medicamenteus (Topiromaat bv), of ihkv Fanconi syndroom (waarbij gegeneralizeerde prodimale tubulus dysfunctie is, wat kan voorkomen ihkv medicijnen [tenofoir] of secundair aan bv Sjogren) 

Slide 6 - Slide

Vraag 3
Waardoor is het bicarbonaat in het bloed verhoogd bij CO2 retentie door COPD?

A
Contractie van het extracellulaire volume
B
Expansie van het extracellulair volume
C
Verminderde zuur-excretie door de nier
D
Versterkte zuurexcretie door de nier

Slide 7 - Quiz

Vraag 3
Waardoor is het bicarbonaat in het bloed verhoogd bij CO2 retentie door COPD?
a. Contractie van het extracellulaire volume
b. Expansie van het extracellulair volume
c. Verminderde zuurexcretie door de nier
d. Versterkte zuurexcretie door de nier

Rose B. Clinical physiology of acid base and electrolyte disorders. 5th edition,
hoofdstuk 20, pag 656-7; Harrison’s 18th Ed 2012, Ch 47, pag 363 en 371

Slide 8 - Slide

Vraag 4
Een 34-jarige vrouw klaagt over malaise, moeheid en veel plassen. De bloeddruk is 125/85 mmHg, er is geen oedeem. Laboratoriumonderzoek laat een normale nierfunctie zien met een normaal natrium, kalium en glucose. De urineosmolaliteit is erg laag. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar polyurie?


A
Diabetes insipidus
B
Primaire polydipsie
C
Syndrome of Inappropriate ADH secretion (SIADH)

Slide 9 - Quiz

Vraag 4
Een 34-jarige vrouw klaagt over malaise, moeheid en veel plassen. De bloeddruk is 125/85 mmHg, er is geen oedeem. Laboratoriumonderzoek laat een normale nierfunctie zien met een normaal natrium, kalium en glucose. De urineosmolaliteit is erg laag. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar polyurie?
a. Diabetes insipidus
b. Primaire polydipsie
c. Syndrome of Inappropriate ADH secretion (SIADH)

Clinical Physiology of Acid Base and Electrolyte Disorders, 2001, 5e druk. 768 Koopman MG, AMC Harrison 18th ed 2012; Ch 44, p 340. Ch 340: pg 2904-6.

Slide 10 - Slide

Vraag 5
Met welk serumonderzoek kan de diagnose pseudohyponatriëmie het beste worden bevestigd of ontkracht?

A
Kalium
B
Osmolaliteit
C
Ureum

Slide 11 - Quiz

Vraag 5
Met welk serumonderzoek kan de diagnose pseudohyponatriëmie het beste worden bevestigd of ontkracht?
a. Kalium
b. Osmolaliteit
c. Ureum

Harrison’s 18th ed 2012, ch 45, pag 347


Slide 12 - Slide

Vraag 5
Of: NIV richtlijn elektrolytstoornissen

Slide 13 - Slide

Vraag 6
Een jonge patiënte braakt frequent en heeft naast een lage bloeddruk een hypokaliëmie van 2,5 mmol/L (normaalwaarde 3,5-5,0). Welk van onderstaande medicamenten kunt u het beste voorschrijven om deze hypokaliëmie tegen te gaan?
A
ACE-remmer
B
Aldosteron-receptor antagonist
C
Beta-sympaticomimeticum
D
Protonpompremmer

Slide 14 - Quiz

Vraag 6
Een jonge patiënte braakt frequent en heeft naast een lage bloeddruk een hypokaliëmie van 2,5 mmol/L (normaalwaarde 3,5-5,0). Welk van onderstaande medicamenten kunt u het beste voorschrijven om deze hypokaliëmie tegen te gaan?
a. ACE-remmer
b. Aldosteron-receptor antagonist
c. Beta-sypaticomimeticum
d. Protonpompremmer

M Halperin: Fluid, Electrolyte, and Acid-Base physiology. Elsevier 2010

Slide 15 - Slide

Vraag 7
Een 25-jarige vrouw presenteert zich op uw spreekuur vanwege vergeetachtigheid en
paresthesieën. Zij gebruikt aan zuivel 1 beker melk per dag.
Er wordt aanvullend laboratoriumonderzoek gedaan: calcium 1.87 mmol/L,
albumine 40 g/L, PTH 1.0 pmol/L.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de hypocalciëmie bij deze patiënte?
A
Hypomagnesiëmie
B
Te weinig zuivelinname
C
Vitamine D deficiëntie

Slide 16 - Quiz

Vraag 7
Een 25-jarige vrouw presenteert zich op uw spreekuur vanwege vergeetachtigheid en
paresthesieën. Zij gebruikt aan zuivel 1 beker melk per dag. Er wordt aanvullend laboratoriumonderzoek gedaan: calcium 1.87 mmol/L, albumine 40 g/L, PTH 1.0 pmol/L.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de hypocalciëmie bij deze patiënte?
a. Hypomagnesiëmie;
b. Te weinig zuivelinname;
c. Vitamine D deficiëntie.

Hoorn EJ & Zietse R. Ped Nephrol 2013;28:1195-1206

Slide 17 - Slide

Vraag 8
Een 48-jarige vrouw heeft een bloeddruk van 160/100 mmHg. Haar kalium is 3.1 mmol/L.
 Zij gebruikt geen medicatie.  Er wordt aanvullend onderzoek gedaan, waaronder een aldosteron- en reninebepaling. 
Welke combinatie van afwijkingen past bij overmatig dropgebruik? 
A
Aldosteron hoog, renine laag
B
Aldosteron hoog, renine hoog
C
Aldosteron laag, renine hoog
D
Aldosteron laag, renine laag

Slide 18 - Quiz

Vraag 8
Een 48-jarige vrouw heeft een bloeddruk van 160/100 mmHg. Haar kalium is 3.1 mmol/L.
Zij gebruikt geen medicatie. Er wordt aanvullend onderzoek gedaan, waaronder een aldosteron- en reninebepaling. Welke
combinatie van afwijkingen past bij
overmatig dropgebruik?
a. Aldosteron hoog, renine laag;
b. Aldosteron hoog, renine hoog;
c. Aldosteron laag, renine hoog;
d. Aldosteron laag, renine laag.
Licorice-induced hypermineralocorticoidism. Farese RV Jr, Biglieri EG, Shackleton
CH, Irony I, Gomez-Fontes R N Engl J Med. 1991;325(17):1223

Slide 19 - Slide

Vraag 9
Een 68-jarige man wordt opgenomen met oorsuizen, duizeligheid en misselijkheid.
Er wordt aan een salicylaat-intoxicatie gedacht. Salicylaat-intoxicatie gaat doorgaans
gepaard met een gemengde stoornis in het zuurbase-evenwicht.
Welke gecombineerde stoornis in het zuurbase-evenwicht wordt verklaard door een
salicylaat-intoxicatie?
A
Metabole acidose met respiratoire acidose
B
Metabole acidose met respiratoire alkalose
C
Metabole alkalose met respiratoire acidose
D
Metabole alkalose met respiratoire alkalose

Slide 20 - Quiz

Vraag 9
Toelichting: Veel klinische symptomen van een salicylzuurintoxicatie zijn direct te 
herleiden tot de mitochondriale toxiciteit en berusten op een verstoring van de
oxidatieve fosforylering in de mitochondriën. Vanwege anaerobe metabolisering zal de
lactaatspiegel stijgen. De aanwezigheid van het salicylzuur zelf draagt waarschijnlijk
beperkt bij aan de metabole lactaatacidose die zal ontstaan. Kenmerkend voor een
salicylzuurintoxicatie is dat een gemengde zuur-basestoornis ontstaat vanwege de
eveneens optredende respiratoire alkalose door directe stimulatie van salicylzuur op het
ademhalingscentrum en daardoor hyperventilatie.

Literatuur: Acid-base disturbances in the salicylate-intoxicated adult. Gabow PA, Anderson RJ, Potts DE, Schrier RW Arch Intern Med. 1978;138(10):148

Slide 21 - Slide

Vraag 10
Een auto rijdt over iemands onderbeen, waardoor een ‘crush’ trauma ontstaat.
Welke elektrolytstoornis komt hierbij het meest voor?
A
Hypercalciëmie
B
Hyperkaliëmie
C
Hypocalciëmie
D
Hypokaliëmie

Slide 22 - Quiz

Vraag 10
Een auto rijdt over iemands onderbeen, waardoor een ‘crush’ trauma ontstaat.
Welke elektrolytstoornis komt hierbij het meest voor?
a. Hypercalciëmie;
b. Hyperkaliëmie;
c. Hypocalciëmie;
d. Hypokaliëmie.

Differentiële diagnostiek in de interne geneeskunde, Reitsma et al., 2000, 2e herziene
druk, pag. 15

Slide 23 - Slide

Vraag 11
Wat is de belangrijkste oorzaak van een hypokaliëmie in geval van langdurig braken?
A
Renaal verlies van kalium
B
Shift van kalium van extra- naar intracellulair
C
Tekort aan kalium inname
D
Verlies van kaliumrijk maagsap

Slide 24 - Quiz

Vraag 11
Wat is de belangrijkste oorzaak van een hypokaliëmie in geval van langdurig braken?
a. Renaal verlies van kalium;
b. Shift van kalium van extra- naar intracellulair;
c. Tekort aan kalium inname;
d. Verlies van kaliumrijk maagsap.

Leerboek interne geneeskunde, hoofdstuk 12, 15e editie.

Braken → meer HCO3- aanbod → meer NaHCO3- in distale tubulus → Natrium terugresorptie, uitgewisseld tegen kalium → kaliurese → hypokaliemie

Slide 25 - Slide

Vraag 12
In welke situatie moet men terughoudend zijn met calciumsuppletie, ondanks het vaststellen van een diepe hypocalciëmie? 
Bij een hypocalciëmie in het kader van: 
A
Hypoparathyroïdie
B
Malabsorptie
C
Rhabdomyolyse
D
Vitamine D deficiëntie

Slide 26 - Quiz

Vraag 12
In welke situatie moet men terughoudend zijn met calciumsuppletie, ondanks het vaststellen van een diepe hypocalciëmie? Bij een hypocalciëmie in het kader van: 
a. Hypoparathyroïdie;
b. Malabsorptie;
c. Rhabdomyolyse;
d. Vitamine D deficiëntie.

M Perazella Prevention and treatment of heme pigment-induced acute kidney injury
UpTodate nov 2017

Slide 27 - Slide

Vragen?

Slide 28 - Slide