les 8 thema 3

Welkom
Mobiel uitzetten en in de tas doen.
Rustig op je eigen plek gaan zitten.
Je laptop vast opstarten en je aanmelden bij lessonup.
Daarna je laptop omdraaien met het beeldscherm naar mij toe.
Als de timer op 0 staat start de uitleg en zit je klaar.

timer
1:00
1 / 37
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom
Mobiel uitzetten en in de tas doen.
Rustig op je eigen plek gaan zitten.
Je laptop vast opstarten en je aanmelden bij lessonup.
Daarna je laptop omdraaien met het beeldscherm naar mij toe.
Als de timer op 0 staat start de uitleg en zit je klaar.

timer
1:00

Slide 1 - Slide

Deze les
Terugblik vorige leerdoelen.
Uitleg nieuwe leerdoelen.   
Opdrachten maken.   
Afsluiten; wat heb je deze week geleerd? 


Slide 2 - Slide

leerdoelen deze week: 
-Je kunt de delen van de nieren en urinewegen noemen met hun kenmerken en functies.
-Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties.
-Je kunt beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan.
-Je kunt omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie.



Paar (4) vragen over nieren om te kijken wat je nog weet van de vorige les..

Slide 3 - Slide

1
2
3
4
Blaas
nieren
Urinebuis
Urineleider

Slide 4 - Drag question

De buitenste laag van de nier wordt ...................................... van de nier genoemd
A
het niermerg
B
de nierschors
C
het nierkapsel
D
het niervlies

Slide 5 - Quiz

Vervoert de nierader bloed naar de nieren?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quiz


Met cijfer 4 wordt een nier aangegeven.
Is dit de linker nier
of de rechter nier?
A
Links
B
Rechts

Slide 7 - Quiz

-Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties.
Antigenen en antistof

Ezelsbruggetje:
antigeen = gemeen
antistof = tof

Slide 8 - Slide

Witte bloedcellen bestrijden 
antigeen door opeten of antistof maken!

Slide 9 - Slide

Witte bloedcellen

  • Insluiten
  • Onschadelijk maken


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Antigenen en antistoffen
Wanneer je witte bloedcellen de lichaamsvreemde stoffen gaat eten, leert het de antigenen kennen. Zo maken ze voor dat antigen een antistof.
Een antistof is specifiek voor één type antigen. > sleutel en slot

Slide 12 - Slide

0

Slide 13 - Video

-Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties.
Een antistof is specifiek, wat wil dat zeggen?
Kinderziekten, waardoor krijg je die maar 1 x?

Slide 14 - Slide

-Je kunt beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan.

Natuurlijke immuniteit: => lichaam maakt antistoffen en valt de ziekteverwekker aan.


Kunstmatig immuniteit: twee manieren

1 antistoffen van buiten af (= serum)

2 vaccinatie (verzwakte ziekteverwekker injecteren)

Slide 15 - Slide

Natuurlijke immuniteit

  • Je bent met de ziekte in aanraking geweest
  • Je lichaam heeft antistoffen gemaakt
  • Witte bloedcellen 'onthouden' deze antistoffen

Slide 16 - Slide

Immuniteit
Je wordt eerst ziek voordat het immuunsysteem antistoffen kan maken. De tweede keer weet het lichaam al hoe de antistoffen gemaakt moet worden. Je bent immuun!

Slide 17 - Slide

Kunstmatige immuniteit

Vaccinatie (inenting)
- Dode of verzwakte ziekteverwekker wordt ingespoten
- Witte bloedcellen maken antistoffen
- Witte bloedcellen 'onthouden' deze antistoffen

Slide 18 - Slide

Vraag van Freek Vonk
Als je door een gifslang bent gebeten krijg je ook een injectie.
Je moet dan wel weten door welke soort je bent gebeten.

Wat zit er in die injectie?
Ben je daarna immuun voor dat slangengif?

Slide 19 - Slide

-Je moet kunnen beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties en op welke manieren immuniteit kan ontstaan. 
Wat is een vaccinatie?  
  - inspuiten antistof (bijvoorbeeld bij slangenbeet) = passief 
  - inspuiten verzwakte ziekteverwekkers (pokken) = actief 



Slide 20 - Slide

-Je moet de oorzaken en gevolgen van hart- en vaatziekten kunnen noemen.  
-Je moet kunnen aangeven hoe je de kans op hart- en vaatziekten kunt verkleinen. 
De term vaccineren komt van het Latijnse woord vaccinia, koepokken. De term vaccineren werd namelijk oorspronkelijk gebruikt voor de aan het einde van de 18e eeuw door Edward Jenner ontwikkelde methode om mensen met de koepokken te besmetten, waardoor ze ook weerstand kregen tegen de voor mensen gevaarlijke 'gewone' pokken. 

Slide 21 - Slide

Zijn vaccinaties gevaarlijk?
Kort antwoord: Nee. 

Lang antwoord: Nee, ze zijn zorgvuldig getest en onderzocht. Maar net als heel veel andere stoffen kun je er bijvoorbeeld een allergische reactie op krijgen. 


Slide 22 - Slide

-Je kunt omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie.
  • 1 op de miljoen kinderen krijgt een allergische reactie op een vaccinatie tegen mazelen
  • Allergie= overgevoelig voor een bepaalde stof
  • Afweersysteem/ Immuunsysteem reageert erop: Rode plekken, uitslag, jeuk, branderig gevoel en ontstekingen.

  • Anafylactische reactie: dikke lippen, benauwd -> acuut gevaarlijk!

Je kunt voor heel veel stoffen allergisch zijn; soms alleen maar lastig (hooikoorts, make-up) en soms gevaarlijk (wespensteek, pinda's)

Slide 23 - Slide

Antigenen of antistoffen?
...... zijn specifiek gericht tegen één bepaalde ziekteverwekker.
A
antigenen
B
antistoffen

Slide 24 - Quiz

Antigeen of antistof?
Een griepvirus dat binnendringt in je lichaam is een...
A
antigeen
B
antistof

Slide 25 - Quiz

Wat zijn de genummerde delen in de afbeelding?
A
1 antistof 2 ziekteverwekker 3 antigeen
B
1 antigeen 2 ziekteverwekker 3 antistof
C
1 ziekteverwekker 2 antistof 3 antigeen
D
1 antigeen 2 antistof 3 ziekteverwekker

Slide 26 - Quiz

Leerdoelen:
-Je kunt de delen van de nieren en urinewegen noemen met hun kenmerken en functies.
-Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties.
-Je kunt beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan.
-Je kunt omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie.

Kun je bereiken door:
-De tekst van Basisstof 4 en 5 te lezen/bestuderen.
-Te maken: Basisstof 4 en Basisstof 5 opdracht (eerste deel).
-De antwoorden van de opdrachten serieus te controleren.
-Je kennis van de leerdoelen te toetsen met de flitskaarten en de test je zelf.
  Na afloop nog een paar (7) vragen via lessonup. 
timer
10:00

Slide 27 - Slide

Afsluiting.
Wat nog niet af is van de studiewijzer van deze week is huiswerk voor de 1e les van volgende week. (Maandag)

Wat heb je geleerd deze les, kun je de volgende vragen allemaal goed beantwoorden?

Zo niet gebruik dan de volgende links om extra te oefenen.

Slide 28 - Slide

Antistoffen
A
stoffen die witte bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
B
stoffen die bloedplaatjes maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
C
stoffen die rode bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
D
stoffen die in ziekteverwekkers zitten

Slide 30 - Quiz

Wat is de goede volgorde?

1. De ziekteverwekker is met antistoffen bedekt en onschadelijk
2. Ziekteverwekker dringt het lichaam binnen.
3. Antistof hecht aan de lichaamsvreemde stof
4. Witte bloedcellen maken antistoffen
A
4 - 3 - 2 - 1
B
1 - 2 - 3 - 4
C
2 - 4 - 3 - 1
D
3 - 4 - 2 - 1

Slide 31 - Quiz

Natuurlijke immuniteit
A
ontstaat doordat je een vaccinatie hebt gekregen
B
ontstaat doordat je bijvoorbeeld een griepprik hebt gekregen
C
immuniteit die ontstaat doordat je de ziekte doormaakt (ziek bent geweest van een ziekte)
D
is een erfelijke ziekte

Slide 32 - Quiz

Kunstmatige immuniteit
A
immuniteit die ontstaat doordat je al een keer een bepaalde ziekte hebt gehad
B
immuniteit die ontstaat door inenting met een vaccin, zoals de corona vaccinatie
C
Lichaamsvreemde stoffen die een ziekte veroorzaken
D
Lichaamsvreemde stoffen die geen ziekte veroorzaken

Slide 33 - Quiz

Wat is het verschil tussen actieve en passieve immunisatie
[meerdere antwoorden goed]
A
Actief= direct antistoffen binnen krijgen.
B
Passief= direct antistoffen binnen krijgen.
C
Actief= verzwakte of dode ziekteverwekkers inspuiten
D
Passief= verzwakte of dode ziekteverwekkers inspuiten.

Slide 34 - Quiz

Immuun
A
je kunt de ziekte niet meer krijgen
B
behoorlijk ziek worden van een ziekte
C
een lichaamsvreemde stof
D
een spuit krijgen met zwakke ziekteverwekkers

Slide 35 - Quiz

Infectieziekten, wat zijn dat?
A
antistoffen die ontstaan als je ziek bent
B
stoffen die je ingespoten krijgt bij een vaccinatie
C
ziekten die erfelijk zijn
D
ziekten die veroorzaakt worden door bacteriën, schimmels en virussen.

Slide 36 - Quiz

In je agenda gezet wat je nog moet doen?

Pak je tas in en wacht nog even rustig op je eigen plek tot het tijd is.

Laat je plek netjes achter, schuif je stoel aan en vergeet je mobiel niet.


Slide 37 - Slide