H3 Geld over en te kort

H3 Geld over en te kort
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

H3 Geld over en te kort

Slide 1 - Slide

Uitgaven
Prioriteiten (kiezen wat het belangrijk is)

Verbruiksgoederen
Duurzame gebruiksgoederen

Vaste uitgaven, Incidentele uitgaven
Huishoudelijke uitgaven, Persoonlijke uitgaven
Verbruik: 1x gebruiken (eten, schoonmaakmiddel)
Gebruik: meerdere keren (bord, bezem)

Slide 2 - Slide

Een flesje handzeep is
A
Huishoudelijke uitgave
B
Incidentele uitgave
C
Verbruiksgoed
D
Duurzaam gebruiksgoed

Slide 3 - Quiz

Een laptop is
A
Huishoudelijke uitgave
B
Incidentele uitgave
C
Verbruiksgoed
D
Duurzaam gebruiksgoed

Slide 4 - Quiz

Prioriteiten zijn
A
Wat je als eerste koopt
B
Wat je het belangrijkst vindt
C
Wat het duurste is
D
Wat je het liefste wil

Slide 5 - Quiz

Nora wil over 18 maanden op vakantie. Dat kost haar € 1.800. Zij heeft nu op haar spaarrekening € 900. Hoeveel moet zij nog elke maand sparen?
A
€ 100
B
€ 25
C
€ 50
D
€ 90

Slide 6 - Quiz

Bert heeft per week € 30 te besteden aan uitgaan. Hoeveel is dat per maand?
A
€ 130
B
€ 120
C
€ 125
D
€ 6,93

Slide 7 - Quiz

Een budget is een vast bedrag voor een bepaalde soort uitgave

Van een budget heb je geld over of tekort
Als je over hebt kun je gaan sparen.
Waarom sparen mensen?

  • Grote uitgave
  • Rente
  • Voorzorg (incidentele uitgave)

Sparen op een spaarrekening:
Veilig en je ontvangt rente

Slide 8 - Slide

Heb je steeds geld tekort?
Geef je meer uit dan je budget?

Opnieuw je budgetten aanpassen 

Budgetteren
(inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen)
Bezuinigen:

  • Goedkoper alternatief
  • Uitstellen
  • Schrappen (niet meer kopen/doen)


Ook als je meer gaat verdienen
Bijvoorbeeld meer budget voor vaste lasten en minder naar persoonlijke uitgaven.

Slide 9 - Slide

Op je vaste lasten kan je niet bezuinigen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Als je wilt bezuinigen moet je ook minder gaan sparen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Lenen
Voordeel: Gelijk je aankoop doen!
Nadeel:  rente betalen en 
 (terugbetalen lening gedurende langere periode)

Wat je elke maand terugbetaald aan de bank is de termijn
Rente + aflossing per maand


Lening € 4.000
Rente € 800
Looptijd 24 maanden
Termijn is dan 4.000+800=4.800 : 24 = € 200

Slide 12 - Slide

Lening van € 6.000
Rente is 6% per jaar
Hoeveel betaal je aan rente in 1 jaar?
A
€ 600
B
€ 360
C
€ 36
D
€ 60

Slide 13 - Quiz

Anke heeft een lening voor de reparatie van haar auto en betaald hiervoor € 80 per maand aan de bank
A
Incidentele uitgaven
B
Vaste uitgaven

Slide 14 - Quiz

Wat gebeurt er in de meeste gevallen met het spaargeld als mensen met pensioen gaan?
A
Stijgt
B
Blijft gelijk
C
Daalt

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide