This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
4 HAVO M&O (les 3)
Slide 1 - Slide
programma
1. Inleiding 2. Uitleg (herhaling winst en EV) 3. Kostenberekening, waarom doen we dat? 4. Opdracht 63 maken 5. Slot
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
doel van de les
Je weet na deze les:
Waar winst naar toegaat (eenmanszaak)
waarom het belangrijk is om je kosten te weten
Slide 4 - Slide
IJSHANDEL
Je koopt ijs voor 200 euro in en verkoopt het voor 500 euro?
Omzet - Kosten = Winst Heb je dan (500-200) = 300 euro winst?
Nee!
Er zijn meer kosten dan alleen de inkoopkosten van jouw handelsproduct.
Loon personeel, huur parasol, etc.
Slide 5 - Slide
aan de slag
opgave 62 (samen)
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
opgave 62
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Winst
Als je winst maakt, heb je geld verdient met jouw onderneming.
Er zit meer geld in de onderneming en dan is het ook meer geld waard geworden.
Winst laat EV stijgen.
Geld dat verdwijnt uit de onderneming laat het EV dalen
Slide 11 - Slide
Kosten
Bezit = EV + VV + (Opbrengst - Kosten)
Wat doen kosten? Wat doet omzet?
Hoe maak je winst?
Stel (nu Eenmanszaak)
Je verkoopt 3 smartphones voor € 150 pst.
De inkoop van de 4 smartphones was € 200
Bij de oprichting van de eenmanszaak stop je 200 euro in de zaak
Wat is de winst?
Opbrengsten
Kosten
Winst = Opbrengsten - Kosten
Slide 12 - Slide
kosten
Als je de omzet weet en de KOSTEN dan kun je de winst uitrekenen.
Kosten bepalen dus (samen met omzet) de winst.
Om iets te maken heb je productiemiddelen nodig (arbeid, kapitaal, natuur, ondernemerschap)
Focus op arbeid en kapitaal
Slide 13 - Slide
kosten
Kapitaal, staat op de balans (bezit, productiemiddel)
Arbeid (staat niet op de balans, productiemiddel)
Het gebruik van arbeid en kapitaal kost geld (loon betalen, productiemiddelen slijten, afschrijvingskosten)
Waarom moet je jouw kosten weten?
Kostprijs berekenen, resultaatbepaling, het nemen van beslissingen!
Slide 14 - Slide
Bezit = EVo + VV + (O-K)
Drie-eenheid:
Balans Winst- en verliesrekening (resultatenrekening) Liquiditeit(spositie)
Slide 15 - Slide
aan de slag
opgave 63 (5 minuten)
in duo's
Slide 16 - Slide
na sluitingstijd
tijdens openingstijden
Slide 17 - Slide
Uitgaven en kosten Wat is het verschil?
Dagelijks gebruik van taal zorgt voor probleem: Je koopt een smartphone voor € 500 (uitgaven en kosten) Je verkoopt jouw telefoon na 2 jaar voor € 200 (inkomsten en opbrengsten)
Nu niet als prive persoon maar als eenmanszaak:
Wat zijn de kosten? (waarde vermindering bezit)
Wat zijn de kosten per jaar? of per maand?
Is de betaling van 500 euro ook een kostenpost? Het bezit van geld neemt namelijk af.... Hoe zit dat?
Hoe kun je geldverandering benoeming onthouden zodat je geen fouten maakt?
Slide 18 - Slide
Uitgaven en kosten Wat is het verschil?
Bruto winst = Omzet min inkoopkosten/inkoopwaarde van de omzet
Engels: Revenues = Opbrenst of Omzet Cost of Goods Sold = inkoopwaarde van de omzet
(Inkopen = Purchase of goods)
Slide 19 - Slide
Bruto winst (en Engels)
Stel (nu Eenmanszaak)
Je verkoopt 3 smartphones voor € 150 pst. (revenues)
De inkoop van de 4 smartphones was € 200
Bij de oprichting van de eenmanszaak stop je 200 euro in de zaak (purchase of goods)
Wat is de winst?
Revenues - Cost of Goods Sold
Bruto Winst = Opbrengsten - Kosten
Gross Profit = Revenues - Cost of Goods Sold
Slide 20 - Slide
Hoe zit dat met huurkosten?
In de praktijk van het ondernemen lopen de momenten van uitgaven niet gelijk aan de momenten van kosten.
Stel je huurt een pand voor 1.200 per kwartaal. De huur voor het kwartaal dat volgt betaal je VOOR de eerste dag van een nieuw kwartaal
Je wil iedere maand weten of je winst maakt.
Dan moet je weten wat de huur per maand is.
Wat doe je? 1.200 / 3 maanden = 400 per maand (huurkosten per maand)
Je hebt in maand 1: 400 euro kosten en 1.200 euro uitgaven
Je hebt in maand 2 en 3: 400 euro kosten per mnd en 0 euro uitgaven
Slide 21 - Slide
Huurkosten?
Als je een overeenkomst sluit (stel je huurt een gebouw), dan heb je een betalingsverplichting.
Een betaling moet altijd voor een bepaald moment worden gedaan.
tijdstipgrootheid
Het bepalen van winst (per maand, per kwartaal of per jaar) is een periodegrootheid
Dit botst en je zult wat moeten doen om de puzzel op te lossen.
Het tijdstip waarop je de kosten betaalt is niet relevant voor de kosten in een periode!
Slide 22 - Slide
Permanentie
Het toerekenen van kosten en opbrengsten aan een periode: PERMANENTIE
Door permanentie kan een ondernemer altijd (permanent) zijn resultaat (winst of verlies) berekenen en bepalen.
Door permanentie krijg je overlopende posten op de balans (vooruitbetalingen en vooruitontvangsten)
Slide 23 - Slide
Een bestelbus kost 10.000, op het moment van betalen maak ik die 10.000 aan kosten
A
juist
B
onjuist
Slide 24 - Quiz
De maandhuur zijn kosten
A
juist
B
onjuist
C
geen van beide
Slide 25 - Quiz
Vooruitbetaalde huur is een voorbeeld van een kostenpost
A
juist
B
onjuist
Slide 26 - Quiz
Permanentie
A
het toerekenen van kosten aan een juiste periode
B
het toerekenen van uitgaven aan de juiste periode
C
altijd inzicht hebben in jouw resultaat
D
altijd inzicht hebben in jouw uitgaven
Slide 27 - Quiz
Uitgaven en kosten hebben een vaak een mismatch in tijd
A
juist
B
onjuist
Slide 28 - Quiz
Kosten en uitgaven uit elkaar halen met een tijdbalk!
kosten in een bepaalde periode (bijv. jaar, maand): boven de tijdbalk ----------------------------------------------------------------------- uitgaven in een bepaalde periode: onder de tijdbalk
Slide 29 - Slide
aan de slag
64 (samen) 65 en 66 (10 min)
nakijken
Slide 30 - Slide
slot
Wat heb je geleerd deze les?
Wat had je willen leren en is nu niet aan bod gekomen?