This lesson contains 31 slides, with text slides and 1 video.
Items in this lesson
Onderzoek doen
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
- Je kunt bij een onderzoek een titel, onderzoeksvraag en hypothese opstellen;
- Je kunt je waarnemingen overzichtelijk weergeven;
- Je kunt vanuit resultaten een conclusie opstellen.
Slide 3 - Slide
Een onderzoek is opgebouwd uit verschillende onderdelen.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
1: Probleemstelling en onderzoeksvraag
Je onderzoek begint met een vraag of een probleem.
De ONDERZOEKSVRAAG vertelt wat je precies wilt onderzoeken?
Slide 6 - Slide
1: Probleemstelling en onderzoeksvraag
De onderzoeksvraag werk je uit in DEELVRAGEN.
Slide 7 - Slide
2: Hypothese (wat verwacht je te ontdekken?)
Maak een HYPOTHESE (veronderstelling) voordat je aan een experiment begint: je hypothese is een verwacht antwoord op je onderzoeksvraag.
Slide 8 - Slide
3: Regels werkplan
Slide 9 - Slide
3: Het werkplan
In het werkplan schrijf je....
- wat je gaat doen.
- wat je nodig hebt.
- hoe jouw onderzoeksgroep eruit ziet en hoe jouw controlegroep.
- hoe je de resultaten opschrijft.
Slide 10 - Slide
4: Resultaten
Hierin vermeld je alleen de waarneming, oftewel je vermeldt alles wat je gezien en gemeten hebt. Je gaat nog geen conclusies trekken uit de gegevens!
Vermeld alle meetresultaten netjes in een tabel (Let op grootheden en eenheden).
Slide 11 - Slide
4: Resultaten
Vat deze samen in een overzichtelijke grafiek. (Afhankelijk van je onderzoek een lijndiagram, staafdiagram of cirkeldiagram). Denk aan de regels van een grafiek.
Tekeningen kunnen ook verhelderend zijn (denk aan de tekenregels).
Slide 12 - Slide
Voorbeeld staafgrafiek
voorbeeld lijngrafiek
Slide 13 - Slide
5: Conclusie
Wat is het antwoord op je onderzoeksvraag?
Probeer verklaringen te vinden voor de uitkomsten van je experiment, waar baseer jij je conclusie op? Verwijs ook naar belangrijke resultaten.
Was de hypothese juist of niet? Licht dit toe.
Slide 14 - Slide
Een onderzoek is opgebouwd uit verschillende onderdelen.
Slide 15 - Slide
Wat is de controle groep?
de gekochte hamburger
de zelfgemaakte hamburger
Ze verschillen in dikte
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Video
Vangen
Je kunt ze het beste met de hand vangen. Als je een steen vindt waar pissebedden opzitten, kun je ze er voorzichtig afschuiven. Grote exemplaren kun je ook tussen duin en wijsvinger vastpakken. Maar je kunt natuurlijk ook gewoon een eetlepel pakken.
Als je pissebedden gevonden hebt, kun je ze goed in leven houden in een jampotje met vochtige aarde waarbij je dode bladeren en/of schijfjes aardappel doet. Je hebt er minimaal 10 nodig.
Slide 24 - Slide
Het onderzoek
Pissebedden zitten vaak onder stenen. Onder stenen is het vaak vochtig, maar ook donker. De vraag is of ze onder de stenen gaan zitten omdat ze van donker houden of omdat ze liever op een vochtige plaats zitten.
Bij deze proef ga je onderzoeken waar ze het liefst zitten: op een vochtige of op een droge plek.
Slide 25 - Slide
Voorbereiding
Begin met je verslag te maken en beschrijf eerst de volgende onderdelen:
- Titel
- Onderzoeksvraag (zie vorige dia)
- veronderstelling
- Materialen
- Werkwijze (deze kun je van de volgende pagina overnemen)
Slide 26 - Slide
Materiaal
- Keuzekamer, deze ga je zelf maken.
- minimaal 10 pissebedden
- keukenpapier
- water
- horloge met secondewijzer of een stopwatch
Slide 27 - Slide
De keuzekamer maken
Neem een keukenpapiertje en knip hem op maat van de binnenkant van het diepe bord. Knip hem netjes doormidden en zorg er voor dat je een streep in het midden over laat.
Slide 28 - Slide
Werkwijze
Zet 5 pissebedden op de vochtige helft en 5 pissebedden op de droge helft.
Tel elke 30 seconden hoeveel pissebedden in het vochtige deel zitten en hoeveel in het droge deel zitten. Noteer dat in de tabel. Doe dit voor elke 30 seconden tot je 5 minuten hebt getelt.
Slide 29 - Slide
Resultaten: Neem deze tabel over en vul aan tot 5 minuten.
Slide 30 - Slide
Conclusie
Voor de conclusie ga je nadenken:
Waarom heb je deze resultaten gekregen?
Je geeft ook antwoord op je onderzoeksvraag.
Je zorgt er voor dat je de woorden handeling, prikkel en respons gebruikt.