Les 4.1 Nederlands 3-4 ('21-22)







Les 4.1 Nederlands
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson







Les 4.1 Nederlands

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?

  • terugkoppeling periode 3
  • uitleg studieplanner periode 4
  •  Lezen hoofdstuk 3    §3.1 Informatieve teksten
  • Schrijven hoofdstuk 2  §2.2 Bronnen gebruiken

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

lezen 3.1 informatieve teksten
LESDOEL:
je herkent informatieve teksten en weet waarover de schrijver je wil informeren.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Welke vormen van informatieve teksten ken je?

Slide 11 - Open question

soorten informatieve teksten
- krantenbericht
- bijsluiter
- verslag
- wetenschappelijk artikel
- artikelen in tijdschriften (afhankelijk van de schrijver)
- voorlichtingsfolder
- interview (afhankelijk wat het doel van de geïnterviewde is)

Slide 12 - Slide

Hoe weet je of een tekst informatief is?

Slide 13 - Mind map

Informatief of niet?
- Kijk naar de bron
- Kijk naar het onderwerp. 
- Worden er veel feiten gegeven?
- Wie heeft de tekst geschreven?
- Is degene die de tekst geschreven heeft deskundig op dat gebied?

Slide 14 - Slide

Signaalwoorden

Slide 15 - Slide

Welke verbanden en bijbehorende signaalwoorden ken je?
Bijv. Opsomming: ook, en .....

Slide 16 - Open question

Overzicht veel voorkomende signaalwoorden en tekstverbanden

Slide 17 - Slide

Waar vind je het signaalwoord dat een verband tussen alinea's aangeeft?
A
aan het begin van de 1e alinea
B
aan het eind van de 1e alinea
C
aan het begin van de 2e alinea
D
aan het eind van de 2e alinea

Slide 18 - Quiz

Schrijven
LESDOEL:
Het herkennen en toepassen van de drie fasen van een tekst.
Het kunnen herkennen en gebruiken van bronnen.
Je weet hoe je een betrouwbare bron van een onbetrouwbare kunt onderscheiden;
Je kunt bronnen gebruiken in je tekst.en.

Slide 19 - Slide

De 3 bouwstenen

Slide 20 - Slide

Uit welke onderdelen bestaat een tekst?

Slide 21 - Open question

Hoe noem je het eerste deel van een tekst?
A
Kern
B
Middenstuk
C
Slot
D
Inleiding

Slide 22 - Quiz

Hoe introduceer je het onderwerp in de inleiding?
A
Met een anekdote
B
Met een voorbeeld
C
Met veel informatie
D
Met een bijzondere situatie

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste opbouw van een tekst?
A
Inleiding en kern
B
Inleiding, kern en slot
C
Kern en slot
D
Inleiding en slot

Slide 24 - Quiz

Wat is een tussenkopje?
A
Een alinea
B
Een titel van een alinea
C
De titel
D
De bron

Slide 25 - Quiz

Wat is NIET waar?
Een alinea....
A
..begint altijd op een nieuwe regel.
B
....springt soms bij de eerste regel een beetje in.
C
......gaat over een deel van het onderwerp.
D
.....heeft altijd een tussenkopje.

Slide 26 - Quiz

Wat kun je NIET vinden in het slot?
A
Een samenvatting
B
Een anekdote
C
Een conclusie
D
Dat je naar de toekomst kijkt

Slide 27 - Quiz

Wat is een functie van de inleiding?
A
Een opsomming geven
B
De aandacht trekken
C
De lezer veel informatie geven
D
Antwoord op een vraag geven

Slide 28 - Quiz

Ik heb hem maar een fractie van een seconde gezien.
A
Ik zag hem enkele seconden.
B
Ik zag hem steeds maar een seconde.
C
Ik zag hem minder dan een seconde.
D
Ik heb hem niet gezien.

Slide 29 - Quiz

2.2 Bronnen gebruiken
Verzamel betrouwbare bronnen. Bekijk altijd meerdere bronnen, want dan krijg je een volledig beeld van het onderwerp. 
1. Sla de bron op onder een duidelijke naam.
2. Noteer direct de bron van je informatie.
3. Pak je schrijfplan erbij. Zoek bij elk deelonderwerp de belangrijkste informatie uit je bronnen. Markeer deze informatie in de tekst. 
4. Je mag tekst niet letterlijk overnemen. Zet de tekst in eigen woorden òf gebruik een citaat. 
5. Gebruikte bronnen beschrijf je in de bronvermelding. 

Slide 30 - Slide

Bronnen zoeken
Tips bij het zoeken:



Gebruik een goede zoekmachine (Google)
Wikipedia (basisinformatie)
Meer zoektermen intikken

Slide 31 - Slide

Betrouwbaarheid teksten
  • Deskundigheid auteur;
  • Datum van publicatie;
  • Objectiviteit;
  • Taalgebruik;
  • Feiten of meningen;
  • Gebruik van bronnen.

Slide 32 - Slide

Bronnen gebruiken
  • Neem informatie niet  letterlijk over. Beschrijf deze in je eigen woorden.
  • Wil je een kort stuk tekst overnemen (1 - 3 zinnen)? Gebruik dan een citaat.
  • Beschrijf gebruikte bronnen in de bronvermelding.  

Slide 33 - Slide

Gebruik van bronnen
  • Naar welke bronnen wordt er verwezen?
  • Zijn dat betrouwbare bronnen?

Sites die niets verkopen, feiten 
bevatten en waarin informatie staat 
die je op andere websites ook ziet, 
zijn vaak wel betrouwbaar.

Slide 34 - Slide

Aan de slag
Lees de theorie van:
               Schrijven   2.1 Schrijven in fasen      
               Schrijven  
 2.2 Bronnen gebruiken
Maak in Nu Nederlands online:
               Schrijven 2.2 opdracht 1, 2 en examenopdracht
               Lezen 3.1         opdracht  1, 2 en examenopdracht
     

Slide 35 - Slide