Lezen 2.1, Woordenschat 3.1 en 3.2, Schrijven 2.1 en 2.2 (2e jaar)

Lezen 2.1 

De indeling van teksten
Doel:
- Je herkent de opbouw (structuur) van een tekst en je vindt snel je weg in een tekst.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lezen 2.1 

De indeling van teksten
Doel:
- Je herkent de opbouw (structuur) van een tekst en je vindt snel je weg in een tekst.

Slide 1 - Slide

opbouw van een tekst

Slide 2 - Mind map

Uitleg
In een goed opgebouwde tekst bestaat er een logisch verband tussen alle delen en heeft elk deel zijn eigen functie:
- titel

- lead (bij sommige teksten)

- onderwerp wordt geïntroduceerd
- verschillende kanten van het onderwerp worden behandeld

- laatste beschrijving / verwijzing/ samenvatting/ conclusie

Slide 3 - Slide

Uitleg
In het begin van een tekst wordt het onderwerp geïntroduceerd. Dit kan op verschillende manieren:
- met de deur in huis vallen.
- belangstelling wekken voor het onderwerp.
- met een inleiding

Slide 4 - Slide

Hoe wordt het onderwerp geïntroduceerd?
A
met de deur in huis
B
belangstelling wekken
C
met een inleiding
D
x

Slide 5 - Quiz

Hoe wordt het onderwerp geïntroduceerd?
A
met de deur in huis
B
belangstelling wekken
C
inleiding
D
x

Slide 6 - Quiz

Hoe wordt het onderwerp geïntroduceerd?
A
met de deur in huis
B
belangstelling wekken
C
met een inleiding
D
x

Slide 7 - Quiz

Woordenschat 3.1 
Moeilijke woorden onthouden
Doel:
- Je gebruikt verschillende manieren om moeilijke woorden te onthouden.

Slide 8 - Slide

Uitleg
Woorddossier
Wat kun je in een woorddossier zetten over een woord: 
• betekenis 
• situatie(s) waarin het woord voorkomt 
• voorbeeldzin(nen) 
• synoniemen: woorden die hetzelfde betekenen 
• antoniemen: woorden die het tegenovergestelde betekenen 
• associaties: woorden waaraan je denkt bij dit woord 
• foto of tekening 


Slide 9 - Slide

Wat is de betekenis van het woord
accorderen

Slide 10 - Open question

Wat is de betekenis van het woord
hypothese

Slide 11 - Open question

Uitleg
Tips om de woorden uit je woorddossier te onthouden:  
• Laat je overhoren.  
• Bedenk nieuwe voorbeeldzinnen of associaties.  
• Groepeer woorden die bij elkaar horen.  
• Oefen je woorden in een overhoorprogramma online, zoals www.quandle.nl, wrts.nl ofhttp://www.woordjesleren.nl.  

Slide 12 - Slide

Woordenschat 3.2
Studietaal
Doel:
- Je herkent en begrijpt studietaalwoorden.

Slide 13 - Slide

Uitleg
- Betekenis van algemene studietaalwoorden kennen om nieuwe informatie te begrijpen.
- Studietaalwoorden kunnen in verschillende situaties worden gebruikt en hebben vaak verschillende betekenissen.

Wat is de functie van een moersleutel? 
functie: doel of werking van iets 
Hij heeft een administratieve functie bij ons bedrijf 
functie: de taken die horen bij je baan 


Slide 14 - Slide

Uitleg
Een bijzondere vorm van studietaal zijn instructiewoorden, zoals verklaren, definiëren of demonstreren. Die woorden geven aan wat je moet doen. Het is dus belangrijk precies te weten wat ze in verschillende situaties betekenen. 

Voorbeeld: 
Analyseer de resultaten van de enquête. Verwerk ze in een grafiek. 
Analyseer het bloedmonster. Verwerk de gebruikte bloedbuizen volgens het protocol. 

Slide 15 - Slide

Schrijven 2.1
Schrijven in fasen
Doel:
-  Je schrijft teksten in fasen

Slide 16 - Slide

Uitleg
Bij het schrijven van langere teksten doorloop je drie fasen. 

Fase 1 Voorbereiding 
1 Kies een onderwerp 
2 Kies de tekstsoort 
3 Verzamel betrouwbare bronnen 
4 Maak een schrijfplan . 

Slide 17 - Slide

Uitleg
Bij het schrijven van langere teksten doorloop je drie fasen. 

Fase 2 uitvoering
1. Schrijf de eerste, ‘ruwe’, versie 
2 Zoek de informatie op die je nog mist. 
3 Verwerk nieuwe inzichten en pas zo nodig je schrijfplan aan. 
4 Herschrijf je tekst net zolang tot je helemaal tevreden bent over de inhoud. 


Slide 18 - Slide

Uitleg
Bij het schrijven van langere teksten doorloop je drie fasen. 

Fase 3 Afronding 
1 Verbeter taalfouten. 
2 Voeg (indien nodig een inhoudsopgave, bronvermelding, inleiding, conclusie/samenvatting, voor- en nawoord, titelpagina en omslag toe.)
3 Passende en duidelijke lay-out. 
4 Controleer 



Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Schrijven 2.2
Bronnen gebruiken
Doel:
-   Je gebruikt bronnen bij het schrijven van langere teksten. 

Slide 21 - Slide

Uitleg
- Bronnen verzamelen -> informatie selecteren voor jouw tekst
- Je kunt de informatie uit je bron letterlijk overnemen, citeren, of in eigen woorden weergeven: parafraseren.

* Gebruik voor citaten aanhalingstekens. 
* Is het citaat drie regels of langer -> witregel boven en onder, zodat je het verschil met de rest van de tekst duidelijk ziet. 
* Geef bronnen aan.  Voor informatie die bij iedereen bekend is, hoef je geen bron te noemen. 
* Eigen mening (‘Zelf vind ik dat ...’, ‘Volgens mij ...’) en geef argumenten voor jouw mening.

Slide 22 - Slide

Uitleg
- Neem eigen bronnen, zoals een interview of enquête, op als bijlage. 

- Aan het eind van je tekst beschrijf je in de bronvermelding welke bronnen je hebt gebruikt. 

Op bladzijde 275 in de methode lees je hoe je bronnen correct in de bronvermelding noteert. 

Slide 23 - Slide

Aan de slag
Niveau 3:
Lezen 1.3 Examenopdracht  en extra opdracht 1,2 en 3 
Woordenschat 3.1 en 3.2 alle opdrachten
Schrijven 2.1 en 2.2 alle opdrachten

Niveau 4:
Lezen 1.3 Examenopdracht  en extra opdracht 1 en 2  
Woordenschat 3.1 en 3.2 alle opdrachten 
Schrijven 2.1 en 2.2 alle opdrachten


Slide 24 - Slide