Examenvoorbereiding

Examenvoorbereiding
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Examenvoorbereiding

Slide 1 - Slide

De kandidaat kan:
 vaststellen tot welke tekstsoort een tekst of tekstgedeelte behoort;
 de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven;
 relaties tussen delen van een tekst aangeven;
 conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur;
 standpunten en soorten argumenten herkennen en onderscheiden;
 argumentatieschema’s herkennen;
 een betogende tekst of betogend tekstgedeelte op aanvaardbaarheid beoordelen en in deze tekst drogredenen herkennen;
 teksten en tekstgedeelten beknopt samenvatten.
 Zie syllabus op NEDERLANDS (4F) VWO (examenblad.nl) In deze syllabus is ook een begrippenlijst argumentatieve vaardigheden opgenomen

Slide 2 - Slide

Waar vind je de informatie voor het
CE Nederlands woensdag 15 mei?
A
Syllabus examenblad
B
Syllabus examenblad
C
Syllabus examenblad
D
Syllabus examenblad

Slide 3 - Quiz

Over hoeveel dagen start het CE Nederlands?
A
2 maanden
B
30 dagen
C
49 dagen
D
geen idee

Slide 4 - Quiz

Zorg dat je snel een beeld hebt van de tekst. Waar let je dan op?

Slide 5 - Mind map

Als je intensief en analyserend leest, maak je bij voorkeur gebruik van.....
A
een markeerstift
B
een markeerstift
C
een markeerstift
D
een markeerstift

Slide 6 - Quiz

Wat is bij een betoog de hoofdgedachte?

Slide 7 - Open question

Noem enkele tekstdoelen

Slide 8 - Mind map

Welke mengvorm is juist?
A
Een uiteenzettende tekst met uiteenzettende elementen
B
Een beschouwende tekst met betogende elementen
C
Een betoog met betogende elementen
D
Een informerende tekst met betogende elementen

Slide 9 - Quiz

De meeste teksten bestaan uit drie delen. Welke?

Slide 10 - Open question

Op welke manier trekt de inleiding de aandacht van de lezer?

Slide 11 - Open question

Welke woorden zijn belangrijk - naast signaalwoorden?
A
Functiewoorden
B
Functiewoorden
C
Functiewoorden
D
geen idee

Slide 12 - Quiz

Welke twee signaalwoorden gebruik je bij argumentatieleer?

Slide 13 - Mind map

Welke basisstructuren zijn er voor argumentatie?
A
meervoudige, nevenschikkende en dubbele argumentatie
B
meervoudige, onderschikkende en geen argumentatie
C
enkelvoudige, nevenschikkende en onderschikkende argumentatie
D
oorzaak -gevolg, voor- en nadelen, autoriteit

Slide 14 - Quiz

Welke drie basisstructuren zijn er?

Slide 15 - Mind map

Hoeveel verschillende argumentatieschema's moet je kennen?
A
6
B
4
C
2
D
0

Slide 16 - Quiz

Drogredenen kunnen in twee groepen worden verdeeld. Welke?

Slide 17 - Open question

Bij een overhaaste generalisatie wordt een onjuist beroep gedaan op:
A
het voor- en nadelenschema
B
het oorzaak en gevolgschema
C
het vergelijkingsschema
D
het voorbeeldschema

Slide 18 - Quiz

Weet jij wat een vals dilemma is?
A
ja
B
nee
C
zo'n beetje
D
ik kom er later nog op terug

Slide 19 - Quiz

Aanvaardbaarheid van de argumentatie moet ik op het CE kunnen beoordelen.
A
Ja dat is me duidelijk
B
Ja dat is me duidelijk
C
Nee, dank je dat wist ik niet
D
Dank, maar ik wil dit meer oefenen

Slide 20 - Quiz

Onderwerpen die de laatste jaren vaak aan de orde komen in de examenteksten:
 filosofische/ethische onderwerpen (normen en waarden, dierenrechten, milieu: stikstof, zeespiegelstijging, kernenergie, emancipatie), wetenschap, onderwijs, talen, geld, overheidsfinanciën, tv-programma’s, kunst en kunstbeschouwing, digitale (sociale) media, kunstmatige intelligentie, psychologie.

Slide 21 - Slide

De bronnen die gebruikt worden zijn vaak (nog) afkomstig uit:
de Volkskrant, NRC-Handelsblad, Trouw, De groene Amsterdammer, Elsevier, HP/De Tijd. Tegenwoordig zitten er ook teksten of tekstfragmenten bij die afkomstig zijn van digitale media, zoals De Correspondent.

Slide 22 - Slide

Timemanagement
Duurt het beantwoorden van een vraag te lang omdat je er (nog) niet uitkomt, markeer dan in de kantlijn op je antwoordblad deze vraag duidelijk en ga eerst door met de volgende vragen om tijdnood aan het eind te vermijden. De laatste vragen van het examen zijn vaak veel punten waard die je niet wil mislopen.

Slide 23 - Slide

Belangrijke tip
Blijf in de antwoorden die je geeft op de vragen zo dicht mogelijk bij de formuleringen die in de tekst worden gebruikt. 

Slide 24 - Slide

Volledige zin = volledige zin
Het is kandidaten niet toegestaan telegramstijl te gebruiken of verkort te citeren bij vragen waarbij in volledige zinnen moet worden geantwoord. Voor een antwoord dat geheel in
telegramstijl of als verkort citaat is weergegeven, dienen geen scorepunten te worden toegekend.

Slide 25 - Slide

Meer informatie over citeren
vind je in het document: vakspecifieke informatie vwo 2024

Slide 26 - Slide

Telegramstijl
De aanduiding ‘geheel in telegramstijl’ in vakspecifieke regel 2 is bedoeld om duidelijk maken dat er een onderscheid is tussen antwoorden waarin één of enkele woorden zijn weggelaten en antwoorden waarin structureel woorden zijn weggelaten (met name woorden die strikt genomen niet noodzakelijk zijn voor een goed begrip van de boodschap, zoals lidwoorden en voorzetsels). Als er sprake is van incidenteel weglaten van woorden moet er vanwege de ongrammaticaliteit een fout worden aangemerkt. Bij structureel weglaten van woorden is er sprake van een antwoord ‘geheel in
telegramstijl’. Aan zo’n antwoord dienen voor de inhoud geen scorepunten te worden toegekend.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Wat vind jij een domme fout?
A
Het verkeerd overschrijven van woorden uit de tekst.
B
Een eigen antwoord formuleren dat niet in de tekst staat.
C
Een vraag overslaan.
D
Een woordenboek vergeten.

Slide 29 - Quiz

Welke hoofdstukken uit de methode kan ik ter voorbereiding gebruiken?
A
5: woordenschat
B
6: argumenteren
C
10: eindexamen
D
alle hier genoemde hoofdstukken plus formuleren en spelling

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide