Kapitel 1 - Herhaling leerstof toetsweek 1 (Montag, den 6. November)

Kapitel 1 Berlin - Herhaling leerstof toetsweek 1
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Kapitel 1 Berlin - Herhaling leerstof toetsweek 1

Slide 1 - Slide

Das Programm
  • Herhaling leerstof toetsweek 1
Montag, den 6. November

Slide 2 - Slide

Leerstof toetsweek 1
  • Kapitel 1: Lernbox Lektionen 1 t/m 6 (blz. 48 t/m 51).
  • Grammatica A t/m G.
  • Redemittel Sprechen (Nederlands/Duits en Duits/Nederlands).
Wortschatz (= woordenschat)
  • Lektion 1 en 2 Duits/Nederlands)
  • Lektion 3 (Nederlands/Duits)
  • Lektion 4 en 5 (Duits/Nederlands)
  • Lektion 6 (Nederlands/Duits)




Slide 3 - Slide

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen
d of t
S klank
arbeite
passe
arbeitest
passt
arbeitet
passt
arbeiten
passen
arbeitet
passt
arbeiten
passen

Slide 4 - Slide

haben/sein/werden Präsens
haben
sein
ich
habe
bin
du
hast
bist
er/sie/es
hat
ist
wir
haben
sind
ihr
habt
seid
sie/Sie
haben
sind
Tegenwoordige tijd van haben en sein

Slide 5 - Slide

Deze pers vnw. heb je al geleerd ...
ik
ich
jij
du
hij
er
zij
sie
het
es
wij
wir
jullie
ihr
zij 
sie 
u
Sie
Deze persoonlijke voornaamwoorden staan in de eerste naamval 


wie
wer (vragend voornaamwoord)

Slide 6 - Slide

De telwoorden

Slide 7 - Slide

Overzicht bepaald en onbepaald lidwoord
m
v
o
mv
de/het
der
die
das
die
een
ein
eine
ein
keine

Slide 8 - Slide

Het bepaald en onbepaald lidwoord 
der
ein-
das
ein-
die
eine
keine
deine
o/onzijdig 
v/vrouwelijk
m/mannelijk
m en o zelfstandige nw >> krijgen geen uitgang 
mv/meervoud 
v en mv zelfstandige nw >>  krijgen een  -e

Slide 9 - Slide

De bezittelijke voornaamwoorden
Het bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord wordt gebruikt om een bezit aan te geven. 

Handig: Veel bezittelijke voornaamwoorden in het Duits lijken op die in het Nederlands. 

Slide 10 - Slide

Rangtelwoorden
Ordinalzahlen , ken de vertaling!
Rangtelwoorden t/m 19 zet je –te achter het uitgeschreven getal
Voorbeeld: Der zweite Platz
Uitzonderingen hiervan:
erste, dritte, siebte, achte

Vanaf 20 komt er –ste achter
Voorbeeld: das dreißigste Spiel
Wat ook mag: das 30. Spiel

Slide 11 - Slide

Rangtelwoorden
Rangtelwoorden t/m 19 -te achter het getal
Rangtelwoorden vanaf 20 -ste achter het getal

Slide 12 - Slide

Rangtelwoorden

Slide 13 - Slide

Het is belangrijk dat je de telwoorden 0-100 kent!!!
Ken je de getallen t/m 12 , en de tientallen? Dan kun je tot 100 tellen!!!!!


  • Tot en met het getal 19 zet je -te achter het uitgeschreven getal,
  •       4e = vierte , 6e = sechste , 18e = achtzehnte

  • Vanaf het getal 20 zet je -ste achter het uitgeschreven getal,
  •       21e = einundzwanzigste
  •     64e = vierundsechzigste

  • !Uitzonderingen!
  •       1e = erste    7e = siebte
  •       3e = dritte    8e = achte

Slide 14 - Slide

An die Arbeit!
Bereid je in de les verder voor op de leerstof van toetsweek 1!



timer
20:00

Slide 15 - Slide