Par 4.1 en 4.2 _2223_4M

Agenda les
  • Wat weet je nog van vorig jaar par 4.1 en 4.2
  • Korte uitleg par 4.1 en 4.2
  • Zelf aan de slag
  • Weektaak
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Agenda les
  • Wat weet je nog van vorig jaar par 4.1 en 4.2
  • Korte uitleg par 4.1 en 4.2
  • Zelf aan de slag
  • Weektaak

Slide 1 - Slide

Hoeveel uur moet je werken voor een full time baan?
A
Zoveel als je wilt
B
36 tot 40 uur
C
18 tot 20 uur
D
meer dan 40 uur

Slide 2 - Quiz

Waarom is in de wet een minimumloon geregeld?
A
De kosten mogen niet te hoog worden voor de werknemer.
B
Het loon moet genoeg zijn om van rond te komen.
C
Werkgevers worden zo beschermd tegen de hoge kosten

Slide 3 - Quiz

Wat is een flexibele baan?
A
Een baan waarin ik mijn eigen werktijd mag indelen
B
Een baan waarin ik moet werken als de baas me oproept.
C
het weekend of doordeweeks moet werken
D
Een baan waarvoor ik niet betaald krijg

Slide 4 - Quiz

Waar heb je als ZZP'er geen recht op en als werknemer in loondienst wel?
Meerdere antwoorden goed.
Kies de juiste antwoorden.
A
Salaris
B
Vakantiegeld
C
ww-uitkering
D
Vakantiedagen

Slide 5 - Quiz

Bij deze ondernemingsvorm is er één eigenaar, maar kan er wel personeel worden aangenomen.
A
ZZP'er
B
Eenmanszaak
C
BV
D
NV

Slide 6 - Quiz

Wie zijn er aansprakelijk voor de schulden bij een VOF?
A
Eén van de eigenaren
B
Degene die de schulden maakt
C
De aandeelhouders
D
Alle eigenaren

Slide 7 - Quiz

Wat is een VOF?
A
meerdere ondernemers samen één bedrijf
B
veel aandelen
C
één bedrijf met één eigenaar
D
niet hoofdelijk aansprakelijk

Slide 8 - Quiz

Wat kan een voordeel/ kunnen voordelen zijn met een VOF?
A
Bij ziekte kunnen ze elkaar overnemen
B
Er is maar één iemand die de leiding heeft
C
Ze zijn privé aansprakelijk
D
Je kunt het werk onderling verdelen

Slide 9 - Quiz

Wat is een verschil tussen een stichting en een bv?
A
Een stichting heeft geen doel, een bv wel.
B
Het doel van een bv is meestal (maximale) winst, het doel van een stichting is niet-commercieel.
C
Een bv is geen rechtspersoon, een stichting is dat wel.
D
Een stichting is geen rechtspersoon, een bv is dat wel.

Slide 10 - Quiz

Winstuitkering aan aandeelhouders
Belasting die NV en BV over winst betalen
De prijs van een aandeel
Plaats waar aandelen worden verhandeld
Dividend
Vennootschapsbelasting
Koers
Effectenbeurs

Slide 11 - Drag question

Hoe noemen we de volgende ondernemingsvorm: organisaties die zich inzetten voor goede doelen
A
VOF
B
BV
C
NV
D
Stichting

Slide 12 - Quiz

Samenvatting
Par 4.1 Werk je voor loon of voor de winst
Par 4.2 welke wetten werken

Slide 13 - Slide

Leerdoelen par 4.1
  • Je kent het verschil tussen werken in loondienst en als zelfstandige
  • Je kent de verschillende ondernemingsvormen er kent de kenmerken van deze ondernemingsvormen zijn

Slide 14 - Slide

Ondernemingsvormen
1. Eenmanszaak
2. Vof (vennootschap onder firma)
3. Bv (= besloten vennootschap)
4. Nv (= naamloze vennootschap)

Slide 15 - Slide

Kijk video ondernemingsvormen 
(zie link volgende dia)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Slide 18 - Slide

Leerdoelen par 4.2
  • Je kent de regels van de overheid die werknemers beschermen.
  • Je kent welke zekerheden je hebt op het gebied van werk en inkomen.
  • Je kunt in eigen woorden omschrijven wat de invloed is van vraag en aanbod op het loon.

Slide 19 - Slide

Kijk video welke wetten 
(zie link volgende dia)

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Link

Soorten wetten
Algemene wet gelijke behandeling; wet die verbiedt dat er onderscheid gemaakt wordt op basis van geslacht, ras, leeftijd of afkomst.
Arbeidstijdenwet: wet met regels voor werk- en rusttijden.
Arbowet: Wet met regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.

Slide 22 - Slide

Sociale verzekeringen
Premie die wordt ingehouden op je loon.

Er zijn er twee: sociale verzekeringen
1. Werknemersverzekeringen zijn alleen voor mensen die in loondienst werken of gewerkt hebben. Bijvoorbeeld de WW en de WIA.
2. Volksverzekeringen zijn voor alle inwoners van Nederland. Bijvoorbeeld de AOW en de ANW.

Slide 23 - Slide

Arbeidsovereenkomst
Arbeidsovereenkomst: 
  • Als je ergens gaat werken, sluit je een  (of arbeidscontract).
  • In deze overeenkomst staat wat voor werk je doet en wat je arbeidsvoorwaarden zijn. 
  • Je arbeidsvoorwaarden zijn onder andere hoeveel uur per week je werkt, wat je loon is en hoeveel vakantiedagen je hebt.

Slide 24 - Slide

Loon

Slide 25 - Slide

Arbeidsparticipatie
Is het percentage van de bevolking dat tot de werkende beroepsbevolking hoort.
Aanbod van arbeid = beroepsbevolking
Beroepsbevolking :
  1. iedereen tussen de 15 en pensioengerechtigde leeftijd;
   2. die een betaalde baan heeft;
   3. of een betaalde baan zoekt (geregistreerde werklozen).

Slide 26 - Slide

Wet Werk en Zekerheid (WWZ) en 
Wet arbeidsmarkt in balans (WAB)
  • Sinds 2015
  • Proeftijd bij tijdelijke contracten (<6 maanden) niet mogelijk
  • Alleen ontslagen worden met toestemming van het UWV of van de rechter. Als je daarvoor twee jaar of langer in dienst geweest bent, moet je van je werkgever een transitievergoeding krijgen.
  • In 2020 vervangen door de WAB (wet arbeidsmarkt in balans)

Slide 27 - Slide

Lees bovenstaande tekst

Slide 28 - Slide

Welke wet hoort bij deze tekst?

Slide 29 - Open question

Slide 30 - Slide


A
De arbeidsparticipatie van mannen is gestegen
B
De arbeidsparticipatie van vrouwen is lager dan die van mannen.
C
Mannen werken vaker in deeltijd dan vrouwen.
D
Vrouwen werken vaker in deeltijd dan mannen.

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Video

Zelf aan de slag
  • Lees paragraaf 4.1 en 4.2
  • Par 4.1 maak opgave 2, 3, 4, 7 (online B, C, D, G)
  • Par 4.2 maak opgave 14, 15, 16, 17 (online F, G, H, I)

Slide 33 - Slide

Weektaak week 1 SE II
• Lees hoofdstuk 4 en leer de begrippen en uitgedeelde samenvatting
• Maak van par 4.1 opgave 2, 3, 4, 7 (online B, C, D, G) en par 4.2. opgave 14, 15, 16, 17 (online F, G, H, I) (theorie les 1)
• Maak van par 4.3 opgave 19, 21, 22, 23, 26, 27, 28 (online B, D, E, F, I, J, K ) en par 4.4 opgave 30, 32, 34, 36, 39, 40 (online B, D, F, I, L, M, N)  (theorie les 2)
• Kijk de opgaven na met andere kleur pen. (als je de opgaven in je schrift hebt gemaakt).

Slide 34 - Slide