This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Test je kennis van hoofdstuk 5.
Kan de overheid dat regelen.
De test heeft 31 vragen.
Voorbereiding op SE
Hoofdstuk 5 en 6.
Slide 1 - Slide
Sleep de goederen en/of diensten naar de juiste sector.
collectieve sector
particuliere sector
Slide 2 - Drag question
Selin denkt dat marktwerking nadelig is voor de kwaliteit van producten. Mariam is dat niet eens met Selin. Wie heeft/hebben gelijk ?
A
Selin
B
Mariam
C
Beide
D
Geen van beide
Slide 3 - Quiz
Een vrijemarkteconomie houdt rekening met het betaalbaar houden van basisbehoeften en veiligheid van burgers ... ?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Het CBS verzamelt allerlei informatie over onze economie, bijvoorbeeld maandelijks het inflatiecijfer van alle producten in ons land.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
Straatverlichting
Rechtspraak
Onderwijs
Holland casino
Politie
Algemeen belang
Betaalbaar houden voor iedereen
Burger beschermen
Kwaliteit bewaken
Niet individueel te leveren
Slide 6 - Drag question
Juist of onjuist ? 1. Bij een begrotingstekort groeit de staatschuld. 2. Rente over de staatsschuld is een kleine uitgavenpost op de rijksbegroting.
A
1. is juist
B
2. is juist
C
Beide juist
D
Beide onjuist
Slide 7 - Quiz
Directe belastingen
Indirecte belastingen
Betaal je rechtstreeks aan de overheid
Belasting over inkomen en winst
Zitten verwerkt in de prijs van producten
btw en accijns
Slide 8 - Drag question
Welk(e) antwoord(en) is of zijn voorbeelden van directe belastingen ?
A
Je koopt een nieuwe laptop en betaalt 21% btw
B
Je wint een prijs in de postcode loterij en betaalt kansspelbelasting
C
Je bent miljonair en betaalt jaarlijks vermogensbelasting
D
Als vennoot in je VOF betaal je vennootschapsbelasting
Slide 9 - Quiz
Volksverzekeringen heeft iedere inwoner van Nederland recht op ... ?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quiz
Werknemersverzekeringen heeft iedere inwoner van Nederland recht op ... ?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
Welke verzekering(en) is of zijn een voorbeeld van een volksverzekering ...?
A
WW
B
WIA
C
AOW
D
ANW
Slide 12 - Quiz
Welke verzekering(en) is of zijn een voorbeeld van een werknemersverzekering ...?
A
WW
B
WIA
C
AOW
D
ANW
Slide 13 - Quiz
Om de AOW te kunnen blijven betalen kan de overheid: 1. De AOW-leeftijd verder verhogen 2. De AOW-uitkering kunnen verlagen 3. Meer belasting heffen
A
1 is juist
B
1 en 2 zijn juist
C
1, 2 en 3 zijn juist
D
Allemaal onjuist
Slide 14 - Quiz
Demi en Stef hebben 2 kinderen. Per maand ontvangen ze € 168,83 aan kinderbijslag. In welke leeftijds- categorie vallen beide kinderen?
kwartaal
A
Allebei 0 t/m 5 jaar
B
Eén 0 t/m 5 jaar
Eén 6 t/m 11 jaar
C
Allebei 6 t/m 11 jaar
D
Eén 6 t/m 11 jaar
Eén 12 t/m 17 jaar
Slide 15 - Quiz
De staatsschuld is €466 miljard. Dat is 66% van het bbp. Hoe groot is het bbp?
Slide 16 - Open question
Als het Bbp daalt, is er spraken van:
A
Recessie
B
Crisis
C
Veel werk
D
Toename van de totale productie van een land
Slide 17 - Quiz
De overheid heeft een schuld van 373 miljard. Het bbp is 632 miljard. Bereken de staatsschuld in een percentage van het bbp.
Slide 18 - Open question
nationaal inkomen
A
het inkomen van de koning
B
de som van alle inkomens in de wereld
C
de som van alle inkomens
D
de som van alle inkomens in een land
Slide 19 - Quiz
Wat is een aftrekpost bij de inkomstenbelasting?
A
hypotheekaflossing
B
hypotheekrente
Slide 20 - Quiz
Jeanet verdient €35.000,- per jaar. Hoeveel belasting moet zij betalen? Tarief schijf 1: 37,35% tot €68.507,- Tarief schijf 2: 49,50% boven de €68.507,-
Slide 21 - Open question
Juist of onjuist?
Het belastbaar inkomen wordt hoger door de aftrekposten.
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quiz
De overheid hanteert verschillende uitgangspunten bij het heffen van belastingen. Welke uitgangspunt geldt bij het heffen van inkomstenbelasting in ons land?
A
het belastingbeginsel
B
het draagkrachtbeginsel
C
het profijtbeginsel
D
het solidariteitsbeginsel
Slide 23 - Quiz
Guido heeft € 68.000 aan spaargeld. Er geld een heffingsvrij vermogen van €50.000. Over de rest van zijn spaargeld betaalt hij over het fictieve rendement van 1,9% belasting: 31%. Bereken de vermogensrendementsheffing die hij in box 3 moet betalen. (euro-teken, 2 decimalen).
Slide 24 - Open question
Ahmed is bezig met de inkomstenbelasting. Hij beschikt al over de volgende gegevens. • Belasting box 1 € 16.780 • Belasting box 3 € 570 • Heffingskortingen € 2.943
Bereken het bedrag dat Ahmed aan inkomstenbelasting moet betalen.