This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
H 1.3 "vermogen en energie"
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
1.3.1 Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met het vermogen van een apparaat.
1.3.2 Je kunt berekeningen uitvoeren met spanning, stroomsterkte en vermogen.
1.3.3 Je kunt uitleggen hoe het verbruik van elektrische energie in huis wordt gemeten.
1.3.4 Je kunt het energieverbruik van elektrische apparaten berekenen in kWh.
1.3.5 Je kunt berekenen hoeveel je voor de verbruikte elektrische energie moet betalen.
Slide 2 - Slide
Vandaag
Herhaling paragraaf 1 en 2
filmpje
Uitleg formule P = U x I
Opdracht gezamenlijk
opdracht individueel
Uitleg formule E = P x t
Opdracht gezamenlijk
opdracht individueel
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Waarom zijn alle apparaten in huis parallel aangesloten?
Slide 5 - Open question
Fasedraad
Nuldraad
Schakeldraad
Slide 6 - Drag question
Leg uit hoe kortsluiting kan ontstaan
Slide 7 - Open question
Hoe kan overbelasting ontstaan?
Slide 8 - Open question
Waarom zijn er in huis meerdere groepen
Slide 9 - Open question
Slide 10 - Video
P = U x I
P = vermogen in watt (W)
U = spanning in volt (V)
I = stroomsterkte in ampère (A)
De hoeveelheid elektrische energie die een apparaat per seconde verbruikt
Een maat voor de hoeveelheid elektrische energie die de stroom met zich mee draagt. De eenheid van spanning is volt (V)
Slide 11 - Slide
P = U x I
P = vermogen in watt (W)
U = spanning in volt (V)
I = stroomsterkte in ampère (A)
Op een lader van een telefoon
staat 6 V en 2 A. Hoe groot is
Het het vermogen van deze lader?
De hoeveelheid elektrische energie die een apparaat per seconde verbruikt
Een maat voor de hoeveelheid elektrische energie die de stroom met zich mee draagt. De eenheid van spanning is volt (V)
Slide 12 - Slide
Samen de oplossing vinden
Gegeven
Gevraagd
Oplossing
Slide 13 - Slide
antwoord
gegeven U = 6V
I = 2A
gevraagd wat is het vermogen in W?
oplossing P = U x I
P = 6 x 2
P = 12 W
Slide 14 - Slide
Op een fietslampje staat 0,3 A en 15 V Bereken het vermogen van dat lampje.
Slide 15 - Open question
Matthijs sluit de stekkerdoos aan op het enige stopcontact dat beschikbaar was en sluit vervolgens twee lampen A en B aan op de stekkerdoos. Er ontstaat nu een parallelschakeling van twee lampen. De twee lampen zijn verschillend. Lamp A heeft een vermogen van 14 W, terwijl lamp B een vermogen van 16 W heeft. Door welke lamp loopt de grootste stroom? Geef een toelichting
Slide 16 - Open question
E = P x t
E = energieverbruik in kilowattuur (kWh)
P = vermogen in kilowatt (kW)
t = tijd in uur (h)
Slide 17 - Slide
E = P x t
E = energieverbruik in kilowattuur (kWh)
P = vermogen in kilowatt (kW)
t = tijd in uur (h)
Een lamp met een vermogen van 15W
brandt de hele avond (18:00 - 23:00)
Bereken hoeveel energie de lamp verbruikt.
Slide 18 - Slide
Samen de oplossing vinden
Gegeven
Gevraagd
Oplossing
Slide 19 - Slide
Een telefoon moet om op te laden 3 uur aan de lader. De lader heeft een vermogen van 10 W. Hoeveel energie gaat er in die tijd in de telefoon?
Slide 20 - Open question
Op een zaklamp staat: 50 V en 2 A. De zaklamp staat 10 uren aan. Bereken de energie die deze zaklamp verbruikt in die tijd.