Engelse werkwoorden in het Nederlands

Engelse werkwoorden
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Engelse werkwoorden

Slide 1 - Slide

Engelse werkwoorden 

Slide 2 - Slide

Engelse werkwoorden

Slide 3 - Slide

Engelse werkwoorden
infinitief
stam
tt
vt
vd
werken
werk

ik werk
jij werkt
ik werkte
jij werkte
ik heb gewerkt
mailen
mail
ik mail
jij mailt
ik mailde
jij mailde
ik heb gemaild
daten
date

Slide 4 - Slide

spelling engelse werkwoorden

Slide 5 - Slide

Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 6 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 7 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (managen-vt)
A
managede
B
managete
C
managde
D
managte

Slide 8 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 9 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 10 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 11 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij ...(racen - vt).
A
Hij racte.
B
Hij racette.
C
Hij racde.
D
Hij racete.

Slide 12 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 13 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 14 - Quiz

Ik snap hoe je de Engelse werkwoorden schrijft
A
Ja
B
Ja, maar ik wil nog wat extra instructie
C
Nee, ik snap er nog niet veel van.

Slide 15 - Quiz