nakijken opgaven 11 en 14 (noteer vragen die je nog hebt en stel ze in de volgende les)
Slide 3 - Slide
wat weet je nog?
In de vorige les zijn de 5 factoren besproken die invloed hebben op de reactiesnelheid. Drie van deze factoren kun je op microniveau verklaren met het botsende deeltjes model.
Slide 4 - Slide
Wat is een effectieve botsing?
A
Een botsing van deeltjes waarbij geen reactie plaats vindt.
B
Elke botsing van deeltjes.
C
Een botsing van deeltjes die een reactie laat plaatsvinden.
D
Een botsing van deeltjes waarbij de kern splijt.
Slide 5 - Quiz
Welk van de vijf methoden om reactiesnelheid te beïnvloeden kan worden verklaard met het botsende deeltjes model?
A
Verdelingsgraad en katalysator
B
Soort stof, concentratie en temperatuur
C
Alle vijf de methodes kunnen worden verklaard met het botsende deeltjesmodel
D
Verdelingsgraad, concentratie en temperatuur
Slide 6 - Quiz
Vaak is een reactie aan het begin sneller dan aan het einde, hoe kan dit?
A
De katalysatorconcentratie is aan het begin hoger dan aan het einde van de reactie
B
De verdelingsgraad is aan het begin hoger dan aan het einde van de reactie
C
De temperatuur is aan het begin hoger dan aan het einde van de reactie
D
De concentratie reagerende stoffen is aan het begin hoger dan aan het einde van de reactie.
Slide 7 - Quiz
Twee identieke reacties worden uitgevoerd. Reactie 1 bij 50°C en reactie 2 bij 60°C. Leg uit aan de hand van het botsende deeltjes model welke reactie sneller verloopt.
A
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen,per seconde dus een hogere reactiesnelheid.
B
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
C
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
D
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
Slide 8 - Quiz
Als een stof fijner is verdeeld, neemt de reactiesnelheid toe omdat
A
er meer deeltjes zijn, waardoor er meer effectieve botsingen per seconde zijn
B
de deeltjes sneller kunnen bewegen, waardoor er meer effectieve botsingen per seconde zijn
C
de deeltjes een groter contactoppervlak hebben, waardoor er meer effectieve botsingen per seconde zijn
D
er een groter contactoppervlak is, waardoor de kans op een botsing toeneemt
Slide 9 - Quiz
reactiesnelheid berekenen
Bij een experiment kun je meten hoe de concentratie van een stof verandert in de tijd. Uit deze diagrammen kun je de reactiesnelheid op één bepaald tijdstip of de gemiddelde reactiesnelheid van de gehele reactie berekenen
Slide 10 - Slide
Eenheid (noteer en leer)
De reactiesnelheid wordt uitgedrukt als
"het aantal mol stof dat per Liter in 1 seconde verdwijnt"
en heeft als eenheid "mol per Liter per seconde":
molL−1s−1
Slide 11 - Slide
grafiek
Als je in een grafiek de verandering van de concentratie (y-as) uitzet tegen de tijd (x-as), dan is de helling van de grafiek gelijk aan de reactiesnelheid
Slide 12 - Slide
Hoe steiler de helling van de grafiek, des te ........
A
groter is de reactiesnelheid
B
kleiner is de reactiesnelheid
Slide 13 - Quiz
De betekenis van [ ... ]
als je in één liter water 1,5 mol C6H12O6 oplost
dan is de concentratie van deze glucose-oplossing 1,5 mol / L
in formule-taal genoteerd: [C6H12O6] = 1,5 mol / L
Slide 14 - Slide
Reactiesnelheid berekenen uit een grafiek
Slide 15 - Slide
De reactiesnelheid kan op verschillende manieren worden gevraagd. Hier zie je manier 1:
Slide 16 - Slide
De reactiesnelheid kan op verschillende manieren worden gevraagd. Hier zie je manier 2:
Slide 17 - Slide
De reactiesnelheid kan op verschillende manieren worden gevraagd. Hier zie je manier 3:
Slide 18 - Slide
We bekijken de berekening aan de hand van de vorming van ammoniak uit waterstof en stikstof
VOORBEELD
Slide 19 - Slide
eerlijk vergelijken
Een reactie verloopt maar met één snelheid. Maar in de grafiek hiernaast zie je dat de grafiek voor elke stof een andere helling heeft. Dat komt door de molverhouding waarin de stoffen reageren: waterstof verdwijnt 3x zo snel als ammoniak ontstaat.
Slide 20 - Slide
Daarom moet je bij het berekenen van de reactiesnelheid rekening houden met de molverhouding. Je berekent de snelheid per 1 mol stof. Je deelt dus door de coëfficiënt.
VOORBEELD
Slide 21 - Slide
Oefenen
opgave 16 a + 16 b (boek, blz 190)
maak de opgave in je schrift
laat je antwoord controleren door de docent
Slide 22 - Slide
HW voor de volgende les
goed bestuderen in je boek H6.2 (blz 186-188)
maken + nakijken opgaven 11 en 14 in je schrift
Slide 23 - Slide
Heb je nog vragen over les 5? Noteer ze dan hieronder....
Slide 24 - Open question
volgende les
formatieve toets online via zoom
donderdag 9 april 11.45-12.30 uur
Slide 25 - Slide
volgende les (les 7)
opgave 15 en 16 maken
Je kunt deze opgaven zelfstandig thuis online maken of meedoen met de uitleg via Teams