Alle slides H1

Paragraaf 1.1: Een nieuwe grondwet
Er breken revoluties uit in Europa, waarin burgers meer inspraak eisen. Koning Willem II wordt in één nacht een liberaal en geeft Thorbecke de opdracht tot het schrijven van een nieuwe grondwet. Nederland wordt een parlementaire democratie met censuskiesrecht. 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 35 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 1.1: Een nieuwe grondwet
Er breken revoluties uit in Europa, waarin burgers meer inspraak eisen. Koning Willem II wordt in één nacht een liberaal en geeft Thorbecke de opdracht tot het schrijven van een nieuwe grondwet. Nederland wordt een parlementaire democratie met censuskiesrecht. 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 1.1
1.1A: Je kunt uitleggen op welke manier de grondwetswijziging van 1848 tot stand kwam.
1.1B: Je kunt uitleggen hoe de grondwetswijziging van 1848 ervoor zorgde dat Nederland een constitutionele monarchie met een parlementaire democratie werd.
1.1C: Je kunt uitleggen op welke manier het politieke stelsel van Nederland werkt.
1.1D: Je kunt uitleggen waarom het parlement ministers kan dwingen tot aftreden aan de hand van de Luxemburgse kwestie.

Slide 2 - Slide

Revolutiejaar 1848
  • Liberalen: burgers meer macht, grondwet veranderen
  • 1848: Onrust in Europa, Willem II raakt in paniek
  • Willem II "in één nacht van conservatief naar liberaal"
  • Thorbecke krijgt opdracht voor het schrijven van een nieuwe grondwet
1.1A

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Grondwet van 1848 (1)
  • Grondwet = belangrijke wet van een land, over bestuur en rechten inwoners.
  • Constitutionele monarchie = koning met beperkte macht door constitutie (grondwet)
  • Ministeriële verantwoordelijkheid = ministers zijn verantwoordelijk voor wat de koning zegt
1.1B

Slide 5 - Slide

Grondwet van 1848 (2)
  • Koning is onschendbaar = niet verantwoordelijk voor politieke daden of uitspraken
  • Parlementaire democratie = demos (volk) aan de macht (cratia), geregeld via een parlement (volksvertegenwoordiging)
  • Censuskiesrecht: Alleen kiesrecht wanneer je 'census' betaald
1.1B

Slide 6 - Slide

Verdeelde macht
Drie verdeelde machten:
  • Wetgevende macht = (gekozen) parlement
  • Uitvoerende macht = regering, gekozen beleid uitvoeren
  • Rechtelijke macht = rechters
1.1C

Slide 7 - Slide

Rechtsstaat
Een staat waarin alle burgers in gelijke mate worden beschermd door rechten die zijn vastgelegd in de grondwet

Artikel 1 grondwet: Gelijke behandeling, verbod op discriminatie
1.1C

Slide 8 - Slide

Grondrechten
Klassieke grondrechten: Bescherming tegen de overheid
  • Godsdienst
  • Meningsuiting
  • Vereniging en vergadering
  • Onderwijs
  • Altijd ‘vrijheid van .. ‘
In 1983 komen er ook nog sociale grondrechten ('recht op')
1.1C

Slide 9 - Slide

Het politieke stelsel
  • Coalitie tegenover oppositie in het parlement
1.1C

Slide 10 - Slide

Taken parlement
Maken en goedkeuren van wetten
  • Recht op Amendement (TK)
  • Recht op Initiatief (TK)
Controleren van de regering
  • Recht van budget
  • Recht van interpellatie = informatieplicht
  • Recht van enquête = onderzoek

1.1C

Slide 11 - Slide

Luxemburgse kwestie
  • Willem III = hertog Luxemburg
  • Frankrijk wilde Luxemburg kopen WIII stemde in
  • Ministers hadden parlement niet ingelicht, zij keurden financiële plannen af tot ministers zouden opstappen
  • Sindsdien: minister neemt ontslag wanneer parlement dat wil
1.1D

Slide 12 - Slide

Paragraaf 1.2: Werken en wonen
Door de industrialisatie verandert de samenleving radicaal. Arbeiders gaan werken in de fabrieken en wonen in steden, waar ze vaak worden geconfronteerd met slechte werk- en leefomstandigheden. Er komt een steeds groter maatschappelijk debat op gang of de overheid voor sociale wetten moet zorgen om de arbeiders beter te beschermen. 

Slide 13 - Slide

Leerdoelen 1.2
1.2A: Je kunt uitleggen welke gevolgen de industrialisatie had voor Nederland.
1.2B: Je kunt het verband uitleggen tussen de industrialisatie en de opkomst van het communisme en het socialisme.
1.2C: Je kunt beschrijven welke gevolgen de opkomst van de industrie had voor arbeiders.
1.2D: Je kunt uitleggen wat de onvrede van de arbeiders te maken heeft met het ontstaan van sociale wetten.

Slide 14 - Slide

Industrialisatie
  • Ontstaan fabrieken bij steden = industrialisatie
  • Machine bepaalt het werkritme
  • Arbeiders: zwaar werk, lange dagen, weinig geld.
  • Hoge werkloosheid, weinig keus
  • Leef- en werkomstandigheden veel Nederlanders achteruit!
1.2A/C

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Verandering via ..
  • Vakbonden: Vereniging van werknemers met als doel hoger salaris/minder zwaar werk
  • Communisme: Macht bij arbeiders, gelijk bezit via revolutie.
  • Parlement: Via wetgeving wilden sociaaldemocraten rijke mensen meer belasting laten betalen, zodat arme mensen profiteren = Socialisme.
  • Troelstra: Algemeen Kiesrecht
1.2B

Slide 17 - Slide

Communisme

  • Grondlegger Karl Marx
  • Verandering via revolutie, desnoods met geweld
  • Afschaffen particulier bezit
  • Macht bij de arbeiders
  • Iedereen gelijk

Socialisme

  • Verandering via het parlement door algemeen kiesrecht en sociale wetgeving
  • Rijke mensen moeten meer belasting betalen voor voorzieningen voor iedereen
  • Macht bij het parlement
  • Zoveel mogelijk gelijkheid is het ideaal
1.2B

Slide 18 - Slide

Pieter Jelles Troelstra
  • Oprichter Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP)
  • Betere leefomstandigheden arbeiders
  • Twintig jaar in de Tweede Kamer
  • Vergissing van Troelstra
1.2A

Slide 19 - Slide

Sociale wetten
  • Armoede wordt groot probleem, maatschappelijke discussie = Sociale kwestie
  • Wetgeving om armoede te bestrijden en levens-omstandigheden te verbeteren
  • Armenwet, wet tegen kinderarbeid, leerplichtwet, woningwet, etc.
1.2D

Slide 20 - Slide

Paragraaf 1.3: Een verzuilde samenleving
Aan het einde van de 19e eeuw raakt de samenleving steeds verder verdeeld in vier maatschappelijke groepen. Mensen in Nederland trokken steeds meer toe naar andere burgers met dezelfde (levens)overtuigingen. Er ontstaan uiteindelijk vier zogenaamde ‘zuilen’: de protestanten, de katholieken, de socialisten en de liberalen. 

Slide 21 - Slide

Leerdoelen 1.3
1.3A: Je kunt uitleggen waarom de katholieken streden voor emancipatie.
1.3B: Je kunt uitleggen wat de schoolstrijd inhield.
1.3C: Je begrijpt waarom en hoe de samenleving verdeeld raakte in vier zuilen / verzuiling.
1.3D: Je kunt uitleggen op welke manier het Caoutchouc-artikel ervoor zorgde dat steeds meer mensen kiesrecht kregen.
1.3E: Je kunt het begrip ‘standplaatsgebondenheid’ aan de hand van een voorbeeld toepassen op de politieke standpunten van de verschillende zuilen.
1.3F: Je kunt in een historische bron een mening van een feit onderscheiden.

Slide 22 - Slide

Verzuiling
  • Samenleving verdeeld in groepen
  • Ieder eigen verenigingen, kranten, vakbonden, omroepen
  • Leefden gescheiden van elkaar!

Protestanten, katholieken, liberalen en socialisten
1.3C

Slide 23 - Slide

Geloof als uitgangspunt
  • Protestanten en katholieken: Politiek en wetten op basis van geloof = Confessionelen (van 'opbiechten')
  • Katholieken: Minder rechten en kansen, streden voor emancipatie (gelijkstelling).
  • Oorsprong: Tachtigjarige Oorlog
1.3A

Slide 24 - Slide

Schoolstrijd
  • Overheid betaalde enkel openbaar onderwijs, geen onderwijs met ‘christelijke deugden’ (Bijzonder Onderwijs)
  • Katholieken en protestanten wilden dit beiden veranderen!
1.3B

Slide 25 - Slide

Kuyper en Schaepman
Protestanten: ARP
  • Leider: Abraham Kuyper
  • Tegen de Franse Revolutie
  • Strijd voor kiesrecht voor een-voudige mensen ('Kleine luyden')
Katholiek: RKSP
  • Leider: Herman Schaepman
  • Vóór emancipatie katholieken
Werken samen in de schoolstrijd!

1.3C

Slide 26 - Slide

Liberalen en socialisten
Liberalen: Rijke burgers/Liberale Unie
  • Leider: Thorbecke
  • Zo min mogelijk overheidsbemoeienis!
Socialisten: Arbeiders/SDAP
  • Leider: Troelstra
  • Sociale wetten via kiesrecht!
  • Overheid moet zich actief bemoeien (met de burgers)
1.3C

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Caoutchouc-artikel
  • Grondwetsherziening 1887
  • Kiesrecht voor alle volwassen mannen ‘die geschikt waren’
  • Vage omschrijving
  • Lat voor geschiktheid steeds lager
  • Meer mensen kiesrecht
1.3D

Slide 29 - Slide

Paragraaf 1.4: Gelijke rechten voor iedereen?
Er wordt door een aantal groepen in de samenleving gestreden voor (politieke) emancipatie. De belangrijkste discussiepunten hierbij zijn het algemeen kiesrecht, de gelijkstelling van bijzonder onderwijs en de politieke rechten van de vrouw. De Pacificatie van 1917 zou uiteindelijk leiden tot een oplossing voor de politieke impasse. 

Slide 30 - Slide

Leerdoelen 1.4
1.4A: Je kunt het begrip feminisme uitleggen aan de hand van Wilhelmina Drucker en Aletta Jacobs.
1.4B: Je kunt uitleggen hoe de veranderingen in de grondwet van 1917 een einde maakte aan de schoolstrijd en de strijd om het algemeen kiesrecht.
1.4C: Je kunt uitleggen waarom Nederland een nieuw kiesstelsel kreeg.

Slide 31 - Slide

Weinig rechten voor vrouwen
  • Geen recht in huwelijk, kinderen, geld, scheiding, geen onderwijs, kiesrecht etc.
  • Vrouwen uit hogere burgerij willen verandering = Feministen
  • Focus op gelijke politieke rechten
1.4A

Slide 32 - Slide

Drucker en Jacobs
  • Wilhelmina Drucker: Strijd voor dezelfde rechten
  • Vrije Vrouwenvereniging (VVV) en Vereniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK)
  • Aletta Jacobs: Eerste vrouw aan Universiteit én vrouwelijke arts.
  • Strijd voor kiesrecht en onderwijs voor vrouwen.

1.4A

Slide 33 - Slide

Pacificatie van 1917
  • Samenwerking socialisten en confessionelen
  • Actief kiesrecht voor mannen (stemmen) en passief kiesrecht voor vrouwen (gekozen worden)
  • In 1919 actief kiesrecht vrouwen
  • Bijzonder onderwijs betaald door overheid = einde schoolstrijd
  • Deal gesloten tijdens WO1!
1.4B

Slide 34 - Slide

Nieuw kiesstelsel in 1917
  • Districtenstelsel: Land in districten verdeeld, je kon alleen op iemand uit je district stemmen. Winnaar district gaat naar Tweede Kamer. Winner takes all.
  • Evenredige vertegenwoordiger: Landelijke lijst met kandidaten.
  • Welk stelsel is eerlijker? En waarom?
1.4C

Slide 35 - Slide