This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Crisis + Keuzegedrag
4-HAVO
Slide 1 - Slide
Crisis
Slide 2 - Slide
Welke stelling is juist of onjuist? I. Deflatie leidt tot koopkrachtstijging. II. Verwachte deflatie kan leiden tot hogere werkloosheid.
A
Beide zijn juist
B
I is juist, II is onjuist
C
I is onjuist, II is juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 3 - Quiz
Welke stelling is goed of fout? I. Opofferingskosten zijn de (netto) baten van het beste niet gekozen alternatief. II. Als je keuzes moet maken let je erop dat de opofferingskosten gelijk zijn aan de opbrengst van je keuze.
A
Beide zijn juist
B
I is juist, II is onjuist
C
I is onjuist, II is juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 4 - Quiz
Een gratis gekregen pen is een vrij goed
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
Marlies kent waardes toe aan 2 uur tijdsbesteding na de handbaltraining: TV kijken 7, samen zijn in de kantine 6, leren 8. Wanneer zij kiest voor leren, zijn de opofferingskosten ...
A
2
B
6
C
7
D
8
Slide 6 - Quiz
Welke stelling is juist of onjuist? I. 'Henk heeft deze maand €100 van zijn loon niet uitgegeven' is een voorbeeld van geld als ruilmiddel. II. 'Deze computer kost nu € 550' is een voorbeeld van geld als rekenmiddel.
A
Beide zijn juist
B
I is juist, II is onjuist
C
I is onjuist, II is juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 7 - Quiz
Wanneer heeft een bank een te laag liquiditeitspercentage?
A
Als zij onvoldoende winst maakt.
B
Als zij te weinig kredieten verstrekt.
C
Als zij niet aan haar direct opeisbare verplichtingen kan voldoen.
D
Een bank meer liquide middelen heeft gekregen
Slide 8 - Quiz
Welke stelling is juist of onjuist? I. Een kredietcrisis vermindert de bestedingen. II. Strenger toezicht op banken door de centrale bank vergroot de kredietverlening.
A
Beide zijn juist
B
I is juist, II is onjuist
C
I is onjuist, II is juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 9 - Quiz
Welke stelling is goed of fout? I. Door de bankencrisis is het noodzakelijk dat banken hun liquiditeitspercentage verhogen. II. Bij een hoger liquiditeitspercentage kan een bank meer geld uitlenen
A
Beide zijn juist
B
I is juist, II is onjuist
C
I is onjuist, II is juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 10 - Quiz
Keuzegedrag
Slide 11 - Slide
Als er in reclamespotjes een probleem wordt aangesneden met een daarbij behorend 'vernieuwend' product, dan spelen de reclamemakers in op
A
de lokvogel
B
de standaard
C
verliesaversie
Slide 12 - Quiz
Het passen van een ring bij een juwelier is een voorbeeld van
A
het woord gratis
B
de lokvogel
C
sociale prijzen
D
het bezitseffect
Slide 13 - Quiz
Je auto uitlenen aan je beste vriend omdat hij geen auto heeft is een voorbeeld van
A
Het bezitseffect
B
Sociale prijs
C
Spijtaversie
D
Nudging
Slide 14 - Quiz
De helft van de groep kreeg een koffiemok van de universiteit en de andere helft van de groep een chocoladereep. Daarna mochten ze de mok of reep ruilen als ze daar behoefte aan hadden. Je zou zeggen dat er in beide groepen ongeveer evenveel chocolade liefhebbers zitten. Echter bleek dat niemand zijn geschenk wilde ruilen Hier is sprake van
A
het woord gratis
B
productdifferentiatie
C
de lokvogel
D
het bezitseffect
Slide 15 - Quiz
‘Nu of nooit!’, ‘Laatste kans!’, ‘Opheffingsuitverkoop!’ of ‘Hamsteren!’ zijn kreten die worden gebruikt om … aan te wakkeren
A
het bezitseffect
B
spijtaversie
C
de lokvogel
Slide 16 - Quiz
Bij kiosken op stations kun je koffie kopen. Je kan dan vaak kiezen uit drie of vier maten bekers. De grootste beker is enorm groot en niemand kiest dat formaat. De een na grootste beker wordt het meest gekozen. De grootste koffiebeker heeft wel een doel. Dit is namelijk
A
de lokvogel
B
het bezitseffect
C
de standaard
Slide 17 - Quiz
Een sticker van een bromvlieg in de toiletpot voor heren is een voorbeeld van
A
nudgen
B
een lokvogel
C
de standaard
D
relatieve opofferingskosten
Slide 18 - Quiz
Ouders van kinderen op de basisschool worden wel eens gevraagd te helpen in de klas; als leesouder, als biebouder. Aan het eind van het jaar krijgen zij een knutselwerk van de klas als dank. Er is sprake van
A
een sociale prijs
B
een marktprijs
C
het woord gratis
D
het bezitseffect
Slide 19 - Quiz
De vereniging die de belangen van kopers van producten behartigt is de: