Les 37 en 38

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Een persoonlijk voornaamwoord duidt een bezig aan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Is 'hij' een persoonlijk voornaamwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

'Jouw' is een persoonlijk voornaamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord
A
Hij
B
Iedereen
C
Het
D
Niets

Slide 10 - Quiz

bezittelijk voornaamwoord
Doet
jullie
computer
ook
zo
raar.
Hun
auto
is
duurder
dan
de
onze.

Slide 11 - Drag question

persoonlijk voornaamwoord
Zij
geeft
de
kaarten
aan
ons.
Hebt
u
ons
gezien
tijdens
dat
feestje
van
hem.

Slide 12 - Drag question

Slide 13 - Slide

Het is hun geheim.

Deze zin heeft een bezittelijk voornaamwoord
timer
0:10
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Welke zijn de bezittelijk voornaamwoorden?
A
mijn
B
uw
C
mij
D
U

Slide 15 - Quiz

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?
A
me
B
mijn
C
je
D
jouw

Slide 16 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Dat is onze dierenarts.
A
Dat
B
is
C
onze
D
dierenarts

Slide 17 - Quiz

Kies het bezittelijk voornaamwoord:
A
huis
B
jouw

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Zijn de onderstaande woordjes persoonlijke of bezittelijke voornaamwoorden?
Sleep elk woord hieronder naar het goede antwoord.

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
hen
ik
jij
jou
jouw
mijn
onze
wij
uw
zijn

Slide 20 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord
A
Ik snap het
B
Ik moet nog oefenen
C
Ik heb nog uitleg nodig
D
Waar gaat dit over?

Slide 21 - Quiz

WERKWOORDSPELLING
Persoonsvorm verleden tijd
Nederlands

Slide 22 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 23 - Mind map

Slide 24 - Slide

Benoem van de volgende werkwoorden of het een sterk of zwak werkwoord is.

Geven
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 25 - Quiz

Benoem van de volgende werkwoorden of het een sterk of zwak werkwoord is.

Lopen
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 26 - Quiz

Benoem van de volgende werkwoorden of het een sterk of zwak werkwoord is.

Leven
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Uitzondering 'je' achter de persoonsvorm
Staat er je of jij achter de persoonsvorm, dan komt er geen -t achter. 
Voorbeeld: word je volgende week getest? 

Maar kun je 'je' niet vervangen door jij? Dan krijgt de persoonsvorm wel een -t 
Wordt je vader volgende week getest? 

Slide 29 - Slide

0

Slide 30 - Video

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van antwoorden is:

A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoorden
D
antwoordden

Slide 31 - Quiz

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van wachten is:

A
wachte
B
wachtte
C
wachten
D
wachtten

Slide 32 - Quiz

Oefenen - Persoonsvorm verleden tijd

Ik ... gisteren voor deze opdracht. (kiezen)
A
kieste
B
kozen
C
koos
D
kiesde

Slide 33 - Quiz

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van verhuizen is:

A
verhuisten
B
verhuizten
C
verhuisden
D
verhuizden

Slide 34 - Quiz

Benoem van de volgende werkwoorden of het een sterk of zwak werkwoord is.

Wachten
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 35 - Quiz

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van leven is:

A
leefte
B
leefde
C
leeften
D
leefden

Slide 36 - Quiz

Kun je de persoonsvorm verleden tijd
correct schrijven?
A
Ja!
B
Ja, meestal wel
C
Soms, ik vind het nog wel moeilijk
D
Nee, ik heb echt extra hulp nodig

Slide 37 - Quiz